Hoofdstuk 1

1Cor 1:1
Paulus, een geroepen apostel van Jezus Christus, door de wil van God, en Sosthenes, de broeder,
1Cor 1:2 Aan de gemeente van God, die te Korinthe is, de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen, met allen, die de Naam van onze Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, beide hun en onze Heere;
1Cor 1:3 Genade zij u en vrede van God onze Vader, en de Heere Jezus Christus.

1Cor 1:4 Ik dank mijn God altijd over u, vanwege de genade van God, die u gegeven is in Christus Jezus;
1Cor 1:5 Dat gij in alles rijk zijt geworden in Hem, in alle woord en alle kennis;
1Cor 1:6 Gelijk de getuigenis van Christus bevestigd is onder u;
1Cor 1:7 Alzo dat het u aan geen gave ontbreekt, verwachtende de openbaring van onze Heere Jezus Christus.
1Cor 1:8 Die u ook zal bevestigen tot het einde toe, opdat gij straffeloos zult zijn in de dag van onze Heere Jezus Christus.
1Cor 1:9 God is getrouw, door Wie gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heere.

1Cor 1:10 Maar ik bid u, broeders, door de Naam van onze Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt, en dat onder u geen scheuringen zijn, maar dat gij samengevoegd zijt in eenzelfde zin, en in eenzelfde gevoelen.
1Cor 1:11 Want mij is van u bekend gemaakt, mijn broeders, door die van het huisgezin van Chloë zijn, dat er twisten onder u zijn.
1Cor 1:12 En dit zeg ik, dat een ieder van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos; en ik van Cefas; en ik van Christus.
1Cor 1:13 Is Christus gedeeld? Is Paulus voor u gekruisigd? Of zijt gij in Paulus' naam gedoopt?
1Cor 1:14 Ik dank God, dat ik niemand van u gedoopt heb, dan Krispus en Gajus;
1Cor 1:15 Opdat niet iemand zegge, dat ik in mijn naam gedoopt heb.
1Cor 1:16 Doch ik heb ook het huisgezin van Stefanas gedoopt; voorts weet ik niet, of ik iemand anders gedoopt heb.
1Cor 1:17 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen; niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus niet verijdeld worde.
1Cor 1:18 Want het woord van het kruis is wel degenen, die verloren gaan, dwaasheid; maar ons, die behouden worden, is het een kracht Gods;
1Cor 1:19
Want er is geschreven: Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan, en het verstand der verstandigen zal Ik teniet maken.
1Cor 1:20 Waar is de wijze? Waar is de schriftgeleerde? Waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid van deze wereld niet dwaas gemaakt?
1Cor 1:21 Want waar, in de wijsheid van God, de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zo heeft het God behaagd, door de dwaasheid van de prediking, zalig te maken, die geloven;
1Cor 1:22 Overmits de Joden een teken begeren, en de Grieken wijsheid zoeken;
1Cor 1:23 Doch wij prediken Christus, de Gekruisigde, de Joden wel een ergernis, en de Grieken een dwaasheid;
1Cor 1:24
Maar hun, die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus, de kracht Gods, en de wijsheid Gods.
1Cor 1:25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen; en het zwakke van God is sterker dan de mensen.
1Cor 1:26 Want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen.
1Cor 1:27 Maar het dwaze van de wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke van de wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen;
1Cor 1:28 En het onedele van de wereld, en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, teniet zou maken;
1Cor 1:29 Opdat geen vlees zou roemen voor Hem.
1Cor 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing;
1Cor 1:31
Opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in de Heere.

Hoofdstuk 2
1Cor 2:1 En ik, broeders, toen ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden, of van wijsheid, u verkondigende de getuigenis van God.
1Cor 2:2 Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Die gekruisigd.
1Cor 2:3 En ik was bij u in zwakheid, en in vrees, en in veel beving.
1Cor 2:4 En mijn rede, en mijn prediking was niet in gladde woorden van menselijke wijsheid, maar in betoning van geest en kracht;
1Cor 2:5 Opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid van mensen, maar in de kracht Gods.
1Cor 2:6 En wij spreken wijsheid onder volwassenen; doch een wijsheid, niet van deze wereld, noch van de oversten van deze wereld, die teniet worden;
1Cor 2:7 Maar wij spreken de wijsheid van God, bestaande in verborgenheid, die bedekt was, die God tevoren bestemd heeft tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was;
1Cor 2:8 die niemand van de oversten van deze wereld gekend heeft; want indien zij haar gekend hadden, zo zouden zij de Heere der heerlijkheid niet gekruisigd hebben.
1Cor 2:9
Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart van mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft diegenen, die Hem liefhebben.
1Cor 2:10 Doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten van God.
1Cor 2:11 Want wie van de mensen weet, hetgeen van de mens is, dan de geest van de mens, die in hem is? Alzo weet ook niemand, hetgeen van God is, dan de Geest van God.
1Cor 2:12 En wij hebben niet ontvangen de geest van de wereld, maar de Geest, Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn;
1Cor 2:13 die wij ook spreken, niet met woorden, die de menselijke wijsheid leert, maar met woorden, die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende.
1Cor 2:14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die van de Geest van God zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden.
1Cor 2:15 Doch de geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden.
1Cor 2:16 Want wie heeft de gezindheid des Heeren gekend, die Hem zou onderrichten? Maar wij hebben de gezindheid van Christus.

Hoofdstuk 3
1Cor 3:1 En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijke mensen, maar als tot vleselijke mensen, als tot jonge kinderen in Christus.
1Cor 3:2 Ik heb u met melk gevoed, en niet met vaste spijs; want gij kon dat toen nog niet verdragen; ja, gij kunt dat ook nu nog niet.
1Cor 3:3 Want gij zijt nog vleselijk; want omdat onder u nijd is, en twist, en tweedracht, zijt gij dan niet vleselijk, en wandelt gij niet naar de mens?
1Cor 3:4 Want als de één zegt: Ik ben van Paulus; en een ander: Ik ben van Apollos; bent u dan niet vleselijk?
1Cor 3:5 Wie is dan Paulus, en wie is Apollos, anders dan een dienaar, door wie gij geloofd hebt, en dat, gelijk de Heere aan een ieder gegeven heeft?
1Cor 3:6 Ik heb geplant, Apollos heeft nat gemaakt; maar God heeft de wasdom gegeven.
1Cor 3:7 Zo is dan noch hij, die plant iets, noch hij, die nat maakt, maar God, Die de wasdom geeft.
1Cor 3:8 En die plant, en die nat maakt, zijn één; maar een ieder zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid.
1Cor 3:9 Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij.
1Cor 3:10 Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd; en een ander bouwt daarop. Maar een ieder zie toe, hoe hij daarop bouwt.
1Cor 3:11 Want niemand kan een ander fundament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetgeen is Jezus Christus.
1Cor 3:12 En indien iemand op dit fundament bouwt: goud, zilver, kostelijke stenen, hout, hooi, of stoppels;
1Cor 3:13 zo zal het werk van ieder openbaar worden; want de dag zal het verklaren, omdat het door vuur ontdekt wordt; en hoedanig het werk van iemand is, zal het vuur beproeven.
1Cor 3:14 Zo iemands werk blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, die zal loon ontvangen.
1Cor 3:15 Zo iemands werk zal verbrand worden, die zal schade lijden; maar zelf zal hij behouden worden, doch alzo als door vuur.
1Cor 3:16 Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en de Geest Gods in ulieden woont?
1Cor 3:17 Zo iemand de tempel van God schendt, God zal hem schenden; want de tempel Gods is heilig, die gij zijt.

1Cor 3:18 Niemand bedriege zichzelf. Zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden.
1Cor 3:19
Want de wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God; want er is geschreven: Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid;
1Cor 3:20
En wederom: De Heere kent de overleggingen der wijzen, dat zij ijdel zijn.
1Cor 3:21 Niemand dan roeme op mensen; want alles is tot uw opbouw.
1Cor 3:22 Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Cefas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle tot uw opbouw.
1Cor 3:23 doch gij zijt van Christus, en Christus is van God.

Hoofdstuk 4
1Cor 4:1 Alzo houde ons een ieder mens, als dienaren van Christus, en rentmeesters van de verborgenheden Gods.
1Cor 4:2 En voorts wordt in de rentmeesters vereist, dat elk getrouw bevonden worde.
1Cor 4:3 Doch het raakt mij nauwelijks, dat ik van u geoordeeld wordt, of van een menselijk oordeel; ja, ik oordeel ook mijzelf niet.
1Cor 4:4 Want ik ben mijzelf van geen verkeerd ding bewust; doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar Die mij oordeelt, is de Heere.
1Cor 4:5
Zo dan: oordeelt niets voor de tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Die ook in het licht zal brengen, hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de overleggingen der harten; en alsdan zal een ieder lof hebben van God.
1Cor 4:6 En deze dingen, broeders, heb ik op mijzelf en Apollos bij gelijkenis toegepast, om uwentwil; opdat gij van ons voorbeeld zoudt leren, niet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, de één omwille van een ander, opgeblazen wordt tegen de ander.
1Cor 4:7 Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij, alsof gij het niet ontvangen had?
1Cor 4:8 Gij zijt reeds verzadigd, gij zijt al rijk geworden, zonder ons hebt gij geheerst; en och, of gij maar heerste, opdat ook wij met u heersen mochten!
1Cor 4:9 Want ik acht, dat God ons, die het laatst tot apostel geroepen zijn, heeft tentoongesteld als tot de dood veroordeeld; want wij zijn een schouwspel geworden voor de wereld, en de engelen, en de mensen.
1Cor 4:10 Wij zijn dwazen om Christus' wil, maar gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij sterken; gij zijt aanzienlijken, maar wij verachten.
1Cor 4:11 Tot op dit uur lijden wij honger, en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten geslagen, en hebben geen vaste woonplaats;
1Cor 4:12 En arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden, en wij zegenen; wij worden vervolgd, en wij verdragen;
1Cor 4:13 Wij worden gelasterd, en wij bidden; wij zijn geworden als uitvaagsels van de wereld en aller afschrapsel tot nu toe.
1Cor 4:14 Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen, maar als mijn lieve kinderen vermaan ik u.
1Cor 4:15 Want al had gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; want in Christus Jezus heb ik u door het evangelie verkregen.
1Cor 4:16 Zo vermaan ik u dan: zijt mijn navolgers.
1Cor 4:17 Daarom heb ik Timotheüs tot u gezonden, die mijn lieve en getrouwe zoon is in de Heere, die u zal indachtig maken mijn wegen, die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer.
1Cor 4:18 Doch sommigen zijn opgeblazen, alsof ik tot ulieden niet komen zou.
1Cor 4:19 Maar ik zal spoedig tot u komen, zo de Heere wil, en ik zal dan verstaan, niet de woorden van hen, die opgeblazen zijn, maar de kracht.
1Cor 4:20 Want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht.
1Cor 4:21 Wat wilt gij? Zal ik met de roede tot u komen, of in liefde en in de geest van zachtmoedigheid?

Hoofdstuk 5
1Cor 5:1 Men hoort algemeen, dat er hoererij onder u is, en zodanige hoererij, die ook onder de heidenen niet genoemd wordt, alzo dat iemand de huisvrouw van zijn vader heeft.
1Cor 5:2 En zijt gij nog opgeblazen, en hebt niet veeleer leed gedragen, opdat hij uit het midden van u weggedaan worde, die deze daad begaan heeft?
1Cor 5:3 Doch ik, als wel met het lichaam afwezig, maar tegenwoordig zijnde met de geest, heb al, alsof ik tegenwoordig was, degene, die dat alzo bedreven heeft, besloten,
1Cor 5:4 In de Naam van onze Heere Jezus Christus, als gijlieden en mijn geest samen vergaderd zullen zijn, met de kracht van onze Heere Jezus Christus,
1Cor 5:5 Deze over te geven aan de satan, tot verderf van het vlees, opdat de geest behouden mag worden in de dag van de Heere Jezus.
1Cor 5:6 Uw roem is niet goed. Weet gij niet, dat een weinig zuurdesem het hele deeg zuur maakt?
1Cor 5:7
Zuivert dan de oude zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, zodat gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus.
1Cor 5:8 Zo dan laat ons feest houden, niet in de oude zuurdesem, noch in de zuurdesem van kwaadheid en van boosheid, maar in de ongezuurde broden van oprechtheid en van waarheid.
1Cor 5:9 Ik heb u geschreven in de brief, dat gij u niet zou vermengen met de hoereerders;
1Cor 5:10 niet met de bedoeling u helemaal niet te mengen onder de hoereerders van deze wereld, of met de gierigaards, of met de rovers, of met de afgodendienaars; want anders zoudt gij uit de wereld moeten gaan.
1Cor 5:11 Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover; dat gij met zo iemand zelfs niet zult eten.
1Cor 5:12 Want wat heb ik ook die buiten zijn te oordelen? Oordeelt gijlieden niet die binnen zijn?
1Cor 5:13 Maar die buiten zijn oordeelt God. En doet gij deze boze uit ulieden weg.

Hoofdstuk 6
1Cor 6:1 Durft iemand van u, die een zaak heeft tegen een ander, recht te zoeken bij de onrechtvaardigen, en niet bij de heiligen?
1Cor 6:2 Weet gij niet, dat de heiligen de wereld oordelen zullen? En indien door u de wereld geoordeeld wordt, zijt gij onwaardig de minste rechtszaken?
1Cor 6:3 Weet gij niet, dat wij de engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer de zaken, die dit leven aangaan?
1Cor 6:4 Zo gij dan rechtszaken hebt, die dit leven aangaan, zet gij dan diegenen daarover, die in de gemeente het minst geacht zijn.
1Cor 6:5 Ik zeg u dit tot schaamte. Is er dan alzo onder u niemand, die wijs is, ook niet één, die zou kunnen oordelen tussen zijn broeders?
1Cor 6:6 Maar de ene broeder gaat tegen de andere broeder een rechtszaak aan, en dat bij ongelovigen.
1Cor 6:7 Zo is er dan nu een ver doorwerkend gebrek onder u, dat gij met elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade?
1Cor 6:8 Maar gijlieden doet onjuist, en doet schade, en dat de broeders.
1Cor 6:9 Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven?
1Cor 6:10 Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven.
1Cor 6:11 En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in de Naam van de Heere Jezus, en door de Geest van onze God.

1Cor 6:12 Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet dienstig; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen.
1Cor 6:13 De spijzen zijn voor de buik, en de buik is voor de spijzen; maar God zal beide deze en die teniet doen. Doch het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor de Heere en de Heere voor het lichaam.
1Cor 6:14 En God heeft ook de Heere opgewekt, en zal ons opwekken door Zijn kracht.
1Cor 6:15 Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus nemen, en maken ze leden van een hoer? Dat zij verre.
1Cor 6:16 Of weet gij niet, dat die de hoer aanhangt, één lichaam met haar is? Want die twee, zegt Hij, zullen tot een vlees wezen.
1Cor 6:17 Maar die de Heere aanhangt, is één geest met Hem.
1Cor 6:18 Vlucht weg van de hoererij. Alle zonde, die de mens doet, is buiten het lichaam, maar die hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam.
1Cor 6:19 Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, Die in u is, Die gij van God hebt, en dat gij niet van uzelf zijt?
1Cor 6:20 Want gij zijt duur gekocht: zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, die van God zijn.

Hoofdstuk 7
1Cor 7:1 Aangaande nu de dingen, waarvan gij mij geschreven hebt; het is een mens goed geen vrouw aan te raken.
1Cor 7:2 Maar omwille van de hoererijen zal een ieder man zijn eigen vrouw hebben, en een iedere vrouw zal haar eigen man hebben.
1Cor 7:3 De man zal aan de vrouw de verschuldigde goedwilligheid betalen; en desgelijks ook de vrouw aan de man.
1Cor 7:4 De vrouw heeft de macht niet over haar eigen lichaam, maar de man; en desgelijks ook de man heeft de macht niet over zijn eigen lichaam, maar de vrouw.
1Cor 7:5 Onttrekt u elkaar niet, tenzij dan met beider instemming voor een tijd, opdat gij u aan vasten en bidden moogt wijden; en komt wederom bijeen, opdat de satan u niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden.
1Cor 7:6 Doch dit zeg ik uit toelating, niet uit bevel.
1Cor 7:7 Want ik wilde, dat alle mensen waren, gelijk als ikzelf ben; maar een ieder heeft zijn eigen gave van God, de één wel aldus, maar de andere alzo.
1Cor 7:8 Doch ik zeg de ongetrouwden, en de weduwen: Het is hun goed, indien zij blijven, zoals ik.
1Cor 7:9 Maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen dan te branden.
1Cor 7:10 Doch de getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van de man niet scheide.
1Cor 7:11 En indien zij ook scheidt, dat zij ongetrouwd blijve, of met de man zich verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate.
1Cor 7:12 Maar de anderen zeg ik, niet de Heere: Indien enig broeder een ongelovige vrouw heeft, en deze tevreden is bij hem te wonen, dat hij ze niet verlate;
1Cor 7:13 En een vrouw, die een ongelovige man heeft, en hij tevreden is bij haar te wonen, dat zij hem niet verlate.
1Cor 7:14 Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door de man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.
1Cor 7:15 Maar indien de ongelovige scheidt, dat hij scheide. De broeder of de zuster wordt in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt; God heeft ons tot vrede geroepen.
1Cor 7:16 Want wat weet gij, vrouw, of gij de man zult redden? Of wat weet gij, man, of gij de vrouw zult redden?
1Cor 7:17 Doch zoals God aan een ieder heeft uitgedeeld, zoals de Heere een ieder geroepen heeft, dat hij alzo wandele; en alzo verorden ik in al de gemeenten.
1Cor 7:18 Is iemand, besneden zijnde, geroepen, die late zich geen voorhuid aantrekken; is iemand, in de voorhuid zijnde, geroepen, die late zich niet besnijden.
1Cor 7:19 De besnijdenis is niets, en de voorhuid is niets, maar het onderhouden van de geboden van God.
1Cor 7:20 Een ieder blijve in die roeping, waar hij in geroepen is.
1Cor 7:21 Zijt gij, een dienstknecht zijnde, geroepen, laat u dat niet bekommeren; maar indien gij ook kunt vrij worden, doe dat dan liever.
1Cor 7:22 Want die in de Heere geroepen is, een dienstknecht zijnde, die is een vrijgelatene des Heeren; desgelijks ook, die vrij zijnde geroepen is, die is een dienstknecht van Christus.
1Cor 7:23 Gij zijt duur gekocht, wordt geen dienstknechten van mensen.
1Cor 7:24 Een ieder, waarin hij geroepen is, broeders, die blijve daarin, bij God.

1Cor 7:25 Aangaande de maagden nu, heb ik geen bevel des Heeren; maar ik zeg mijn gevoelen, als die barmhartigheid van de Heere gekregen heb, om getrouw te zijn.
1Cor 7:26
Ik acht dan dit goed te zijn, om de aanstaande nood der vervolging, dat het, zeg ik, de mens goed is alzo te zijn.
1Cor 7:27 Zijt gij aan een vrouw verbonden, zoek geen losmaking; zijt gij ongebonden van een vrouw, zoek geen vrouw.
1Cor 7:28 Maar indien gij ook trouwt, gij zondigt niet; en indien een maagd trouwt, zij zondigt niet. Doch dezulken zullen verdrukking hebben in het vlees; en ik spaar ulieden.
1Cor 7:29 Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd voorts kort is; opdat ook die vrouwen hebben, zouden zijn als niet hebbende;
1Cor 7:30 En die wenen, als niet wenende; en die blij zijn, als niet blij zijnde; en die kopen, als niet bezittende;
1Cor 7:31 En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante van deze wereld gaat voorbij.
1Cor 7:32 En ik wil, dat gij zonder bekommering zijt. De ongetrouwde bekommert zich om de dingen des Heeren, hoe hij de Heere zal behagen;
1Cor 7:33 Maar die getrouwd is, bekommert zich om de dingen van de wereld, hoe hij de vrouw zal behagen.
1Cor 7:34 Een vrouw en een maagd zijn onderscheiden. De ongetrouwde bekommert zich om de dingen des Heeren, opdat zij heilig zij, beide naar lichaam en naar geest; maar die getrouwd is, bekommert zich om de dingen van de wereld, hoe zij de man zal behagen.
1Cor 7:35 En dit zeg ik tot uw eigen nut; niet opdat ik een strik over u zou werpen, maar om u te leiden tot hetgeen wel voegt, en geschikt is, om de Heere getrouw te zijn, zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden.
1Cor 7:36 Maar zo iemand acht, dat hij niet welgevoeglijk handelt met zijn maagd, indien zij over de jeugdige tijd gaat, en het nodig acht haar te laten trouwen; die doe wat hij wil, hij zondigt niet; dat zij trouwe.
1Cor 7:37 Doch die vast staat in zijn hart, geen noodzaak hebbende, maar macht heeft over zijn eigen wil, en dit in zijn hart besloten heeft, dat hij zijn maagd zal bewaren, die doet wel.
1Cor 7:38 Alzo dan, die haar ten huwelijk uitgeeft, die doet wel; en die ze ten huwelijk niet uitgeeft, die doet beter.
1Cor 7:39 Een vrouw is door de wet verbonden, zo lange tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij, om te trouwen, die zij wil, alleen in de Heere.
1Cor 7:40 Maar zij is gelukkiger, indien zij alzo blijft, naar mijn gevoelen. En ik meen ook de Geest Gods te hebben.

Hoofdstuk 8
1Cor 8:1 Aangaande nu de dingen, die de afgoden geofferd zijn, wij weten, dat wij allen tezamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht.
1Cor 8:2 En zo iemand meent iets te weten, die heeft nog niets gekend, gelijk men behoort te kennen.
1Cor 8:3 Maar zo iemand God liefheeft, die is van Hem gekend.
1Cor 8:4
Aangaande dan het eten van de dingen, die de afgoden geofferd zijn, wij weten, dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan Eén.
1Cor 8:5 Want hoewel er ook zijn, die goden genaamd worden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde -gelijk er vele goden en vele heren zijn-,
1Cor 8:6 Nochtans hebben wij maar één God, de Vader, uit Wie alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar één Heere, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem.
1Cor 8:7 Doch in allen is de kennis niet; maar sommigen, met een geweten gewend aan de afgoden tot nog toe, eten hun maaltijd als iets dat aan afgoden geofferd is; en hun geweten, zwak zijnde, wordt bevlekt.
1Cor 8:8 De spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek.
1Cor 8:9 Maar ziet toe, dat deze uw macht niet enigerwijze een aanstoot wordt voor hen, die zwak zijn.
1Cor 8:10 Want zo iemand u, die de kennis hebt, ziet in de tempel van de afgoden aanzitten, zal het geweten van degene, die zwak is, niet gestijfd worden, om te eten de dingen, die de afgoden geofferd zijn?
1Cor 8:11 En zal de broeder, die zwak is, door uw kennis verloren gaan, voor wie Christus gestorven is?
1Cor 8:12 Doch gij, alzo tegen de broeders zondigend, en hun zwak geweten kwetsend, zondigt tegen Christus.
1Cor 8:13 Daarom, indien de spijs mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet erger.

Hoofdstuk 9
1Cor 9:1 Ben ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onze Heere, gezien? Zijt gij niet mijn werk in de Heere?
1Cor 9:2 Zo ik voor anderen geen apostel ben, nochtans ben ik het voor ulieden; want het zegel van mijn apostelschap zijt gij in de Heere.
1Cor 9:3 Mijn verantwoording aan degenen, die onderzoek over mij doen, is deze.

1Cor 9:4 Hebben wij niet macht, om te eten en te drinken?
1Cor 9:5 Hebben wij niet macht, om een vrouw, een zuster zijnde, met ons mee te doen reizen, gelijk ook de andere apostelen, en de broeders des Heeren, en Cefas?
1Cor 9:6 Of hebben alleen ik en Barnabas geen bevoegdheid om niet te werken?
1Cor 9:7 Wie dient ooit in de oorlog op eigen bezoldiging? Wie plant een wijngaard, en eet niet van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde, en voedt zich niet met de melk van de kudde?
1Cor 9:8 Spreek ik dit naar de mens, of zegt ook de wet hetzelfde niet?
1Cor 9:9
Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsende os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen?
1Cor 9:10 Of zegt Hij dat niet vooral om onzentwil? Want om onzentwil is dat geschreven; overmits die ploegt, op hoop moet ploegen, en die op hoop dorst, moet zijn hoop deelachtig worden.
1Cor 9:11 Indien wij ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het een grote zaak, zo wij het uwe, dat stoffelijk is, maaien?
1Cor 9:12 Indien anderen deze macht over u deelachtig zijn, waarom niet veel meer wij? Doch wij hebben deze macht niet gebruikt, maar wij verdragen het al, opdat wij niet enige verhindering geven aan het evangelie van Christus.
1Cor 9:13 Weet gij niet, dat degenen, die de heilige dingen bedienen, van het heilige eten? en die steeds bij het altaar zijn, met het altaar delen?
1Cor 9:14
Alzo heeft ook de Heere verordend dat zij, die het evangelie verkondigen, van het evangelie leven.
1Cor 9:15 Maar ik heb geen van deze dingen gebruikt. En ik heb dit niet geschreven, opdat het alzo aan mij geschieden zou; want het ware mij beter te sterven, dan dat iemand deze mijn roem zou ijdel maken.
1Cor 9:16 Want indien ik het evangelie verkondig, het is mij geen roem; want de noodzaak is mij opgelegd. En wee mij, indien ik het evangelie niet verkondig!
1Cor 9:17 Want indien ik dat gewillig doe, zo heb ik loon, maar indien onwillig, toch is mij de uitdeling toevertrouwd.
1Cor 9:18 Wat loon heb ik dan? Namelijk dat ik, het evangelie verkondigend, het evangelie van Christus kosteloos stel, om mijn macht in het evangelie niet ten volle te gebruiken.
1Cor 9:19 Want daar ik van allen vrij was, heb ik mijzelf allen dienstbaar gemaakt, opdat ik er meer zou winnen.
1Cor 9:20 En ik ben de Joden geworden als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; degenen, die onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet zijnde, opdat ik degenen, die onder de wet zijn, winnen zou.
1Cor 9:21 Degenen, die zonder de wet zijn, ben ik geworden als zonder de wet zijnde -nochtans voor God niet zonder wet zijnde, maar onder de wet van Christus-, opdat ik degenen, die zonder de wet zijn, winnen zou.
1Cor 9:22 Ik ben de zwakken geworden als een zwakke, opdat ik de zwakken winnen zou; allen ben ik alles geworden, opdat ik toch enigen behouden zou.
1Cor 9:23 En dit doe ik omwille van het evangelie, opdat ik het mede deelachtig zou worden.
1Cor 9:24 Weet gijlieden niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat één de prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij die moogt verkrijgen.
1Cor 9:25 En een ieder, die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke.
1Cor 9:26 Ik loop dan alzo, niet als naar het onzekere; ik strijd alzo, niet als de lucht slaande;
1Cor 9:27 Maar ik bedwing mijn lichaam, en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet enigszins, waar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk wordt.

Hoofdstuk 10
1Cor 10:1
En ik wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt, dat onze vaders allen onder de wolk waren, en allen door de zee doorgegaan zijn;
1Cor 10:2 En allen door Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee;
1Cor 10:3
En allen dezelfde geestelijke spijs gegeten hebben;
1Cor 10:4
En allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde; en de steenrots was Christus.
1Cor 10:5 Maar God heeft in het merendeel van hen geen welgevallen gehad; want zij zijn in de woestijn neergeslagen.
1Cor 10:6
En deze dingen zijn geschied ons tot voorbeelden, opdat wij geen lust tot het kwaad zouden hebben, gelijkerwijs als zij lust gehad hebben.
1Cor 10:7
En wordt geen afgodendienaars, gelijkerwijs als sommigen van hen, zoals geschreven staat: Het volk zat neder om te eten, en om te drinken, en zij stonden op om te spelen.
1Cor 10:8
En laat ons niet hoereren, zoals sommigen van hen gehoereerd hebben, en er vielen op één dag drie en twintig duizend.
1Cor 10:9
En laat ons Christus niet verzoeken, gelijk ook sommigen van hen God verzocht hebben, en werden door de slangen vernield.
1Cor 10:10 En murmureert niet, gelijk ook sommigen van hen gemurmureerd hebben, en werden vernield door de verderver.
1Cor 10:11
En deze dingen alle zijn hun overkomen tot voorbeelden; en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op wie de einden der eeuwen gekomen zijn.
1Cor 10:12 Zo dan, die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.
1Cor 10:13 U bent door geen andere verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Die u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt; maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen.
1Cor 10:14 Daarom, mijn geliefden, vlucht weg van de afgodendienst.
1Cor 10:15 Als tot verstandigen spreek ik; oordeelt gij, hetgeen ik zeg.

1Cor 10:16 De drinkbeker der dankzegging, die wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap met het bloed van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet een gemeenschap met het lichaam van Christus?
1Cor 10:17 Want één brood is het, zo zijn wij velen één lichaam, omdat wij allen één brood deelachtig zijn.
1Cor 10:18 Ziet Israel, dat naar het vlees is; hebben niet degenen, die de offeranden eten, gemeenschap met het altaar?
1Cor 10:19 Wat zeg ik dan? Dat een afgod iets is, of dat het afgodenoffer iets is?
1Cor 10:20 Ja, ik zeg, dat hetgeen de heidenen offeren, zij de demonen offeren, en niet God; en ik wil niet, dat gij met de demonen gemeenschap hebt.
1Cor 10:21 Gij kunt de drinkbeker des Heeren niet drinken, en de drinkbeker der demonen; gij kunt niet deelachtig zijn aan de tafel des Heeren, en aan de tafel der demonen.
1Cor 10:22 Of tergen wij de Heere? Zijn wij sterker dan Hij?
1Cor 10:23 Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet dienstig; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op.
1Cor 10:24 Niemand zoeke het zijne; maar een ieder zoeke wat van de ander is.
1Cor 10:25 Eet al wat in het vleeshuis verkocht wordt, niets navragende, omwille van het geweten;
1Cor 10:26 Want de aarde is des Heeren, en de volheid ervan.
1Cor 10:27 En indien u iemand van de ongelovigen nodigt, en gij daar gaan wilt, eet al wat u voorgesteld wordt, niets navragende, omwille van het geweten.
1Cor 10:28 Maar zo iemand tot u zegt: Dat is afgodenoffer: eet het niet, omwille van degene, die u dat te kennen gegeven heeft, en omwille van het geweten. Want de aarde is des Heeren, en de volheid ervan.
1Cor 10:29 Doch ik zeg: om het geweten, niet van uzelf, maar van de ander; want waarom wordt mijn vrijheid geoordeeld door een ander geweten?
1Cor 10:30 En indien ik door genade de spijze deelachtig ben, waarom word ik gelasterd over hetgeen, waarvoor ik dankzeg?
1Cor 10:31 Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter eer van God.
1Cor 10:32 Weest zonder aanstoot te geven, niet aan de Joden, niet aan de Grieken, niet aan de gemeente Gods.
1Cor 10:33 Gelijkerwijs ik ook in alles allen behaag, niet zoekende mijn eigen belang, maar het belang van velen, opdat zij mochten behouden worden.

Hoofdstuk 11
1Cor 11:1 Weest mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus.
1Cor 11:2 En ik prijs u, broeders, dat gij in alles mij gedachtig zijt, en de inzettingen behoudt, gelijk ik die u overgegeven heb.
1Cor 11:3 Doch ik wil, dat gij weet, dat Christus het hoofd is van iedere man, en de man het hoofd van de vrouw, en God het hoofd van Christus.
1Cor 11:4 Iedere man, die bidt of profeteert, met gedekt hoofd, die onteert zijn eigen hoofd;
1Cor 11:5 Maar iedere vrouw, die bidt of profeteert met ongedekt hoofd, onteert haar eigen hoofd; want het is een en hetzelfde, alsof haar het haar afgeschoren was.
1Cor 11:6 Want indien een vrouw niet gedekt is, dat zij ook geschoren worde; en indien het lelijk is voor een vrouw geschoren of geknipt te zijn, dat zij zich dekke.
1Cor 11:7 Want de man moet het hoofd niet dekken, omdat hij het beeld en de heerlijkheid van God is; maar de vrouw is de heerlijkheid van de man.
1Cor 11:8 Want de man is uit de vrouw niet, maar de vrouw is uit de man.
1Cor 11:9 Want ook is de man niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man.
1Cor 11:10 Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben, omwille van de engelen.
1Cor 11:11 Toch is noch de man zonder de vrouw, noch de vrouw zonder de man, in de Heere.
1Cor 11:12 Want gelijkerwijs de vrouw uit de man is, alzo is ook de man door de vrouw; doch alle dingen zijn uit God.
1Cor 11:13 Oordeelt gij onder uzelf: is het betamelijk, dat de vrouw ongedekt God bidt?
1Cor 11:14 Of leert u ook de natuur zelf niet, dat zo een man lang haar draagt, het hem een oneer is?
1Cor 11:15 Maar zo een vrouw lang haar draagt, dat het haar een eer is; omdat het lange haar voor een deksel haar is gegeven?
1Cor 11:16 Doch indien iemand schijnt twistgierig te zijn, wij hebben zulke gewoonten niet, noch de gemeenten Gods.

1Cor 11:17 Dit nu, hetgeen ik u aanzeg, prijs ik niet, namelijk dat gij niet tot beter, maar tot erger samenkomt.
1Cor 11:18 Want ten eerste, als gij samenkomt in de Gemeente, zo hoor ik, dat er scheuringen zijn onder u; en ik geloof het ten dele;
1Cor 11:19 Want er moeten ook dwalingen onder u zijn, opdat degenen, die beproefd zijn, openbaar mogen worden onder u.
1Cor 11:20 Als gij dan bijeen samenkomt, dat is niet het eten van het avondmaal van de Heere.
1Cor 11:21 Want in het eten neemt een ieder eerst zijn eigen maaltijd; en deze is hongerig, maar de andere drinkt rijkelijk.
1Cor 11:22 Hebt gij dan geen huizen, om er te eten en te drinken? Of veracht gij de gemeente Gods, en beschaamt gij degenen, die niet hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? Hierin prijs ik u niet.
1Cor 11:23 Want ik heb van de Heere ontvangen, hetgeen ik ook u doorgegeven heb, dat de Heere Jezus in de nacht, waarin Hij verraden werd, het brood nam;
1Cor 11:24
En toen Hij gedankt had, brak Hij het, en zei: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis.
1Cor 11:25 Evenzo nam Hij ook de drinkbeker, na het eten van het avondmaal, en zei: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed. Doet dat, zo dikwijls als gij die zult drinken, tot Mijn gedachtenis.
1Cor 11:26 Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten, en deze drinkbeker zult drinken, zo verkondigt de dood des Heeren, totdat Hij komt.
1Cor 11:27 Zo dan, wie onwaardig dit brood eet, of de drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed van de Heere.
1Cor 11:28 Maar de mens beproeve zichzelf, en ete alzo van het brood, en drinke van de drinkbeker.
1Cor 11:29 Want die onwaardig eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.
1Cor 11:30 Daarom zijn onder u vele zwakken en zieken, en velen ontslapen.
1Cor 11:31 Want indien wij onszelf oordeelden, zo zouden wij niet geoordeeld worden.
1Cor 11:32 Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van de Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden.
1Cor 11:33 Zo dan, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten, wacht op elkaar.
1Cor 11:34 Doch zo iemand hongert, dat hij thuis ete, opdat gij niet tot een oordeel samenkomt. De overige dingen nu zal ik verordenen, als ik zal gekomen zijn.

Hoofdstuk 12
1Cor 12:1 En van de geestelijke gaven, broeders, wil ik niet, dat gij onwetende zijt.
1Cor 12:2 Gij weet, dat gij heidenen waart, tot de stomme afgoden heengetrokken, naar dat gij geleid werd.
1Cor 12:3 Daarom maak ik u bekend, dat niemand, die door de Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen, Jezus de Heere te zijn, dan door de Heilige Geest.
1Cor 12:4 En er is verscheidenheid van gaven, doch het is dezelfde Geest;
1Cor 12:5 En er is verscheidenheid van bedieningen, en het is dezelfde Heere;
1Cor 12:6 En er is verscheidenheid van werkingen, doch het is dezelfde God, Die alles in allen werkt.
1Cor 12:7 Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot hetgeen betamelijk is.
1Cor 12:8 Want deze wordt door de Geest gegeven het woord van wijsheid, en een ander het woord van kennis, door dezelfde Geest;
1Cor 12:9 En een ander het geloof, door dezelfde Geest; en een ander de gaven van gezondmakingen, door dezelfde Geest.
1Cor 12:10 En een ander de werkingen van krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheiding van geesten; en een ander velerlei talen; en een ander uitleg van talen.
1Cor 12:11 Doch deze dingen alle werkt een en dezelfde Geest, delende aan een ieder in het bijzonder, zoals Hij wil.
1Cor 12:12 Want zoals het lichaam één is, en vele leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzo ook Christus.
1Cor 12:13 Want ook wij allen zijn door een Geest tot een lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen een Geest deelachtig.
1Cor 12:14 Want ook het lichaam is niet een lid, maar vele leden.
1Cor 12:15 Indien de voet zei: Omdat ik de hand niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is hij daarom niet van het lichaam?
1Cor 12:16 En indien het oor zei: Omdat ik het oog niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is het daarom niet van het lichaam?
1Cor 12:17 Was het gehele lichaam het oog, waar zou het gehoor zijn? Was het gehele lichaam gehoor, waar zou de reuk zijn?
1Cor 12:18 Maar nu heeft God de leden gezet, een ieder daarvan in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft.
1Cor 12:19 Waren zij alle maar één lid, waar zou het lichaam zijn?
1Cor 12:20 Maar nu zijn er wel vele leden, doch maar een lichaam.
1Cor 12:21 En het oog kan niet zeggen tot de hand: Ik heb u niet nodig; of wederom het hoofd tot de voeten: Ik heb u niet nodig.
1Cor 12:22 Ja veeleer, de leden, die ons dunken de zwakste van het lichaam te zijn, die zijn nodig.
1Cor 12:23 En die ons dunken de minst achtbare leden van het lichaam te zijn, die doen wij overvloediger eer aan; en onze onsierlijke leden hebben overvloediger versiering.
1Cor 12:24 Doch onze sierlijke hebben het niet nodig; maar God heeft het lichaam alzo samengevoegd, gevende overvloediger eer aan hetgeen gebrek daaraan heeft;
1Cor 12:25 Opdat geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkaar gelijke zorg zouden dragen.
1Cor 12:26 En hetzij dat een lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat een lid geëerd wordt, zo verblijden zich al de leden mede.
1Cor 12:27 En gij zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder.
1Cor 12:28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven van gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen.
1Cor 12:29 Zijn zij allen apostelen? Zijn zij allen profeten? Zijn zij allen leraren? Zijn zij allen werkers van wonderkrachten?
1Cor 12:30 Hebben zij allen gaven van gezondmakingen? Spreken zij allen in velerlei talen? Zijn zij allen uitleggers?
1Cor 12:31 Doch ijvert naar de betere gaven; en ik wijs u een weg, die nog uitnemender is.

Hoofdstuk 13
1Cor 13:1 Al was het, dat ik de talen van de mensen en van de engelen sprak, en de liefde niet had, zo was ik een klinkend metaal, of luidende schel geworden.
1Cor 13:2 En al was het dat ik de gave van profetie had, en kende al de verborgenheden en al de kennis; en al was het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo was ik niets.
1Cor 13:3 En al was het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud van de armen uitdeelde, en al was het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nut doen.
1Cor 13:4 De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardig, zij is niet opgeblazen;
1Cor 13:5 Zij handelt niet onbetamelijk, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad;
1Cor 13:6 Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid;
1Cor 13:7 Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen.
1Cor 13:8 De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieën, zij zullen teniet gedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal teniet gedaan worden.
1Cor 13:9 Want wij kennen ten dele, en wij profeteren ten dele;
1Cor 13:10 Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, teniet gedaan worden.
1Cor 13:11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar nu ik een man geworden ben, heb ik teniet gedaan hetgeen van een kind was.
1Cor 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben.
1Cor 13:13 En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.

Hoofdstuk 14
1Cor 14:1 Jaagt de liefde na, en ijvert om de geestelijke gaven, maar meest, dat gij moogt profeteren.
1Cor 14:2 Want die een vreemde taal spreekt, spreekt niet de mensen, maar Gode; want niemand verstaat het, doch met de geest spreekt hij verborgenheden.
1Cor 14:3 Maar die profeteert, spreekt de mensen stichting, en vermaning en vertroosting.
1Cor 14:4 Die een vreemde taal spreekt, die sticht zichzelf; maar die profeteert die sticht de gemeente.
1Cor 14:5 En ik zou wel willen, dat gij allen in vreemde talen spreekt, maar meer, dat gij profeteert; want die profeteert, is meerder dan die vreemde talen spreekt, tenzij dan, dat hij het uitlegt, opdat de gemeente stichting moge ontvangen.
1Cor 14:6 En nu, broeders, indien ik tot u kwam, en sprak wel in vreemde talen, wat nut zou ik u doen, zo ik tot u niet sprak, of in openbaring, of in kennis, of in profetie of in lering?
1Cor 14:7 Zelfs ook de levenloze dingen, die geluid geven, hetzij fluit, hetzij citer, zo zij geen onderscheid met hun klank geven, hoe zal bekend worden, wat op de fluit of op de citer gespeeld wordt?
1Cor 14:8 Want ook indien de bazuin een onzeker geluid geeft, wie zal zich tot de strijd bereiden?
1Cor 14:9 Alzo ook gijlieden, indien gij niet door de taal een duidelijke rede geeft, hoe zal verstaan worden hetgeen gesproken wordt? Want gij zult zijn als die in de lucht spreekt.
1Cor 14:10 Er zijn, naar het voorvalt, zo vele soorten van stemmen in de wereld, en geen daarvan is zonder betekenis.
1Cor 14:11 Indien ik dan de betekenis van de stem niet weet, zo zal ik hem, die spreekt, barbaars zijn; en hij, die spreekt, zal bij mij barbaars zijn.  *)
1Cor 14:12 Alzo ook gij, omdat gij ijverig zijt naar geestelijke gaven, zo zoekt dat gij moogt overvloedig zijn tot stichting van de Gemeente.
1Cor 14:13 Daarom, die in een vreemde taal spreekt, die bidde, dat hij het mag uitleggen.
1Cor 14:14 Want indien ik in een vreemde taal bid, mijn geest bidt wel, maar mijn verstand is vruchteloos.
1Cor 14:15 Wat is het dan? Ik zal wel met de geest bidden, maar ik zal ook met het verstand bidden; ik zal wel met de geest zingen, maar ik zal ook met het verstand zingen.
1Cor 14:16 Anders, indien gij met de geest dankt, hoe zal een toehoorder, die niet vertrouwd is met deze zaken, amen zeggen op uw dankzegging, omdat hij niet weet, wat gij zegt?
1Cor 14:17 Want gij dankzegt wel behoorlijk, maar de ander wordt niet gesticht.
1Cor 14:18 Ik dank mijn God, dat ik meer in vreemde talen spreek, dan gij allen;
1Cor 14:19 Maar ik wil liever in de gemeente vijf woorden spreken met mijn verstand, opdat ik ook anderen moge onderwijzen, dan tienduizend woorden in een vreemde taal.
1Cor 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen.
1Cor 14:21
In de wet is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen, en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere.
1Cor 14:22 Zo dan, de vreemde talen zijn tot een teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen; en profetie niet voor de ongelovigen, maar voor degene, die geloven.
1Cor 14:23 Indien dan de gehele gemeente bijeenvergaderd ware, en zij allen in vreemde talen spraken, en enige ongeleerden of ongelovigen binnen kwamen, zouden zij niet zeggen, dat gij uitzinnig waart?
1Cor 14:24 Maar indien zij allen profeteerden, en een ongelovige of ongeleerde zou binnen komen, die wordt door allen overtuigd, en hij wordt door allen terecht gewezen.
1Cor 14:25 En alzo worden de verborgen dingen van zijn hart openbaar; en alzo, vallende op zijn aangezicht, zal hij God aanbidden, en verkondigen, dat God waarlijk onder u is.
1Cor 14:26 Wat is het dan, broeders? Wanneer gij samenkomt, een ieder van u, heeft hij een psalm, heeft hij een leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij een openbaring, heeft hij een uitleg; laat alle dingen geschieden tot stichting;
1Cor 14:27 En zo iemand of enigen in vreemde taal spreken, dat het door twee, of hoogstens drie geschiede, en beurtelings; en dat één het uitlegge.
1Cor 14:28 Maar indien er geen uitlegger is, dat hij zwijge in de gemeente; doch dat hij tot zichzelf spreke, en tot God.
1Cor 14:29 En dat twee of drie profeten spreken, en dat de anderen oordelen.
1Cor 14:30 Doch indien een ander, die er zit, iets geopenbaard is, dat de eerste zwijge.
1Cor 14:31 Want gij kunt allen, de één na de ander profeteren, opdat zij allen leren, en allen getroost worden.
1Cor 14:32 En de geesten van de profeten zijn de profeten onderworpen.
1Cor 14:33 Want God is geen God van verwarring, maar van vrede, gelijk in al de gemeenten der heiligen.
1Cor 14:34 Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de wet zegt.
1Cor 14:35 En zo zij iets willen leren, laat haar thuis haar eigen mannen vragen; want het staat lelijk voor de vrouwen, dat zij in de Gemeente spreken.

1Cor 14:36 Is het Woord van God van uw gemeente uitgegaan? Of is het tot u alleen gekomen?
1Cor 14:37 Indien iemand meent een profeet te zijn, of geestelijke, die erkenne, dat, hetgeen ik u schrijf, geboden van de Heere zijn.
1Cor 14:38 Maar zo iemand onwetend is, die zij onwetend.
1Cor 14:39 Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren, en verhindert niet in vreemde talen te spreken.
1Cor 14:40 Laat alle dingen betamelijk en met orde geschieden.

Hoofdstuk 15
1Cor 15:1 Voorts, broeders, ik maak u bekend het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook aangenomen hebt, waarin gij ook staat;
1Cor 15:2 Waardoor gij ook zalig wordt, indien gij het behoudt op zodanige wijze, als ik het u verkondigd heb; anders hebt gij tevergeefs geloofd.
1Cor 15:3
Want ik heb u ten eerste overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften;
1Cor 15:4
En dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derde dage, naar de Schriften;
1Cor 15:5
En dat Hij is door Cefas gezien, daarna van de twaalven.
1Cor 15:6 Daarna is Hij gezien door meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal, van wie het merendeel nog leeft, en sommigen ook zijn ontslapen.
1Cor 15:7 Daarna is Hij gezien door Jakobus, daarna door al de apostelen.
1Cor 15:8 En ten laatste van allen is Hij ook door mij, als door een ontijdig geborene, gezien.
1Cor 15:9 Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb.
1Cor 15:10 Doch door de genade Gods ben ik, wat ik ben; en Zijn genade, die aan mij bewezen is, is niet vergeefs geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods, Die met mij is.
1Cor 15:11 Hetzij dan ik, hetzij zij, alzo prediken wij, en alzo hebt gij geloofd.

1Cor 15:12 Indien nu Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, hoe zeggen sommigen onder u, dat er geen opstanding der doden is?
1Cor 15:13 En indien er geen opstanding der doden is, zo is Christus ook niet opgewekt.
1Cor 15:14 En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof.
1Cor 15:15 En zo worden wij ook bevonden valse getuigen van God; want wij hebben van God getuigd, dat Hij Christus opgewekt heeft, Die Hij niet heeft opgewekt, als de doden niet opgewekt worden.
1Cor 15:16 Want indien de doden niet opgewekt worden, zo is ook Christus niet opgewekt.
1Cor 15:17 En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw zonden.
1Cor 15:18 Zo zijn dan ook verloren, die in Christus ontslapen zijn.
1Cor 15:19 Indien wij alleen in dit leven op Christus hopen, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen.
1Cor 15:20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en is de Eersteling geworden van hen, die ontslapen zijn.
1Cor 15:21 Want omdat de dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een Mens.
1Cor 15:22
Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden.
1Cor 15:23 Maar een ieder in zijn orde: de eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.
1Cor 15:24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en de Vader zal overgegeven hebben; wanneer Hij zal teniet gedaan hebben alle heerschappij, en alle macht en kracht.
1Cor 15:25
Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben.
1Cor 15:26 De laatste vijand, die teniet gedaan wordt, is de dood.
1Cor 15:27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt, dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het duidelijk, dat Hij uitgenomen wordt, Die Hem alle dingen onderworpen heeft.
1Cor 15:28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden aan Diegene, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.
1Cor 15:29 Anders, wat zullen zij doen, die voor de doden gedoopt worden, indien de doden helemaal niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt?
1Cor 15:30 Waarom zijn ook wij elk uur in gevaar?
1Cor 15:31 Ik sterf alle dagen, hetgeen ik betuig bij onze roem, die ik heb in Christus Jezus, onze Heere.
1Cor 15:32 Zo ik, naar de mens, tegen de beesten gevochten heb te Efeze, wat baat het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons dan maar eten en drinken, want morgen sterven wij.
1Cor 15:33 Dwaalt niet. Kwade samensprekingen bederven goede zeden.
1Cor 15:34 Waakt op rechtvaardig, en zondigt niet. Want sommigen hebben de kennis van God niet. Ik zeg het u tot schaamte.
1Cor 15:35 Maar, zal iemand zeggen: Hoe zullen de doden opgewekt worden, en met hoedanig een lichaam zullen zij komen?
1Cor 15:36 Dwaze vraag; hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is;
1Cor 15:37 En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet, dat worden zal, maar eenvoudig een graankorrel, naar het voorvalt, van tarwe, of van een van de andere granen.
1Cor 15:38 Maar God geeft het een lichaam, zoals Hij wil, en aan een ieder zaad zijn eigen lichaam.
1Cor 15:39 Alle vlees is niet hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees van de mensen, en een ander is het vlees van de dieren, en een ander van de vissen, en een ander van de vogels.
1Cor 15:40 En er zijn hemelse lichamen, en er zijn aardse lichamen; maar een andere is de heerlijkheid van de hemelse, en een andere van de aardse.
1Cor 15:41 Een andere is de heerlijkheid van de zon, en een andere is de heerlijkheid van de maan, en een andere is de heerlijkheid van de sterren; want de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster.
1Cor 15:42 Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid;
1Cor 15:43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht.
1Cor 15:44 Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Er is een natuurlijk lichaam, en er is een geestelijk lichaam.
1Cor 15:45
Alzo is er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakende Geest.
1Cor 15:46 Doch het geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke.
1Cor 15:47 De eerste mens is uit de aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit de hemel.
1Cor 15:48 Hoedanig de aardse is, zodanige zijn ook de aardsen; en hoedanig de Hemelse is, zodanige zijn ook de hemelsen.
1Cor 15:49 En zoals wij het beeld van de aardse gedragen hebben, alzo zullen wij ook het beeld van de Hemelse dragen.

1Cor 15:50 Doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beërven kunnen, en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet.
1Cor 15:51
Ziet, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden;
1Cor 15:52 In een punt van de tijd, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal klinken, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden.
1Cor 15:53 Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.
1Cor 15:54
En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden, dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning.
1Cor 15:55
Dood, waar is uw prikkel? Dodenrijk, waar is uw overwinning?
1Cor 15:56 De prikkel van de dood is de zonde; en de kracht van de zonde is de wet.
1Cor 15:57 Maar God zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus.
1Cor 15:58 Zo dan, mijn geliefde broeders! Zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Heere.

Hoofdstuk 16
1Cor 16:1 Aangaande nu de collecte, die voor de heiligen geschiedt, gelijk als ik aan de gemeenten in Galatië verordend heb, doet ook gij alzo.
1Cor 16:2 Op elke eerste dag van de week, legge een ieder van u iets terzijde, naar dat hij welvaart verkregen heeft; opdat de collecten niet pas alsdan geschieden, wanneer ik gekomen zal zijn.
1Cor 16:3 En wanneer ik daar zal gekomen zijn, zal ik hen, die gij zult bekwaam achten door brieven, zenden, om uw gave naar Jeruzalem over te brengen.
1Cor 16:4 En als het mij uitkomt, dat ik ook zelf reizen zou, zo zullen zij met mij reizen.
1Cor 16:5 Doch ik zal tot u komen, wanneer ik Macedonië zal doorgegaan zijn, want ik zal door Macedonië gaan,
1Cor 16:6 En ik zal mogelijk bij u blijven, of ook overwinteren, opdat gij mij moogt geleiden, waar ik heen zal reizen.
1Cor 16:7 Want ik wil u nu niet alleen maar zien in het voorbijgaan, maar ik hoop enige tijd bij u te blijven, indien het de Heere zal toelaten.
1Cor 16:8 Maar ik zal te Efeze blijven tot de Pinksterdag.
1Cor 16:9 Want mij is een grote en krachtige deur geopend, en er zijn vele tegenstanders.
1Cor 16:10 Zo nu Timotheüs komt, ziet, dat hij onbevreesd bij u kan zijn; want hij werkt het werk des Heeren, gelijk als ik.
1Cor 16:11 Dat hem dan niemand verachte; maar geleidt hem in vrede, opdat hij tot mij kome; want ik verwacht hem met de broeders.
1Cor 16:12 En wat aangaat Apollos, de broeder, ik heb hem dringend gevraagd, dat hij met de broeders tot u komen zou; maar het kwam hem zeer ongelegen, om nu te komen; doch hij zal komen, wanneer het hem wel gelegen zal zijn.

1Cor 16:13 Waakt, staat in het geloof, houdt u mannelijk, zijt sterk.
1Cor 16:14 Laat al wat gij doet in liefde geschieden.
1Cor 16:15 En ik bid u, broeders, gij kent het huis van Stefanas, dat het de eersteling van Achaje is, en dat zij zichzelf de heiligen ten dienst hebben gesteld;
1Cor 16:16 Dat gij ook aan zodanigen gehoor geeft, en aan een ieder, die meewerkt en arbeidt.
1Cor 16:17 En ik verblijd mij over de aankomst van Stefanas, en Fortunatus, en Achaïkus, want dezen hebben aangevuld hetgeen nog aan u ontbrak;
1Cor 16:18 Want zij hebben mijn geest verkwikt, en ook de uwe. Erkent dan de zodanigen.
1Cor 16:19 U groeten de Gemeenten van Azië. U groeten zeer in de Heere Aquila en Priscilla, met de gemeente, die aan hun huis is.
1Cor 16:20 U groeten al de broeders. Groet elkaar met een heilige kus.
1Cor 16:21 De groeten met mijn hand van Paulus.
1Cor 16:22 Indien iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking; Maran-atha!
1Cor 16:23 De genade van de Heere Jezus Christus zij met u.
1Cor 16:24 Mijn liefde zij met u allen in Christus Jezus. Amen.


Aantekeningen

14:11 barbaars: niet-Grieks