Hoofdstuk 1
Amos 1:1 De woorden van Amos, die onder de veeherders van Thekoa was, die hij gezien heeft over Israel, in de dagen van Uzzia, koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israel; twee jaren voor de aardbeving.
Amos 1:2 En hij zei: De HEERE zal brullen uit Sion, en Zijn stem verheffen uit Jeruzalem; en de woningen van de herders zullen treuren, en de hoogte van Karmel zal verdorren.
Amos 1:3 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Damaskus, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Gilead met ijzeren dorswagens hebben gedorst.
Amos 1:4 Daarom zal Ik een vuur in het huis van Hazael zenden, dat zal de paleizen van Benhadad verteren.
Amos 1:5 En Ik zal de grendel van Damaskus verbreken, en zal uitroeien de inwoner van Bikeat-aven, en diegene, die de scepter houdt, uit Beth-eden; en het volk van Syrië zal gevangen weggevoerd worden naar Kir, zegt de HEERE.
Amos 1:6 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Gaza, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Mijn volk gevangen hebben weggevoerd en geheel in ballingschap hebben gebracht, om aan Edom over te leveren.
Amos 1:7 Daarom zal Ik een vuur zenden in de muur van Gaza, dat zal haar paleizen verteren.
Amos 1:8 En Ik zal de inwoner uitroeien uit Asdod, en diegene, die de scepter houdt, uit Askelon; en Ik zal Mijn hand wenden tegen Ekron, en het overblijfsel van de Filistijnen zal vergaan, zegt de Heere HEERE.
Amos 1:9 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Tyrus, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Mijn volk geheel in ballingschap hebben overgeleverd aan Edom, en niet gedacht hebben aan het broederlijk verbond.
Amos 1:10 Daarom zal Ik een vuur zenden in de muur van Tyrus, dat zal haar paleizen verteren.
Amos 1:11 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Edom, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat hij zijn broeders met het zwaard heeft vervolgd, en elk medelijden verwierp; en dat zijn toorn eeuwig verscheurt, en hij zijn verbolgenheid altijd behoudt.
Amos 1:12 Daarom zal Ik een vuur zenden in Theman, dat zal de paleizen van Bozra verteren.
Amos 1:13 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen der kinderen Ammons, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij de zwangere vrouwen van Gilead hebben opengesneden, om hun grondgebied uit te breiden.
Amos 1:14 Daarom zal Ik een vuur aansteken in de muur van Rabba, dat zal haar paleizen verteren; met een gejuich ten dage van de strijd, met een onweer ten dage van de wervelwind.
Amos 1:15 En hun koning zal in de gevangenis gaan, hij en zijn vorsten tezamen, zegt de HEERE.
Hoofdstuk 2
Amos 2:1 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Moab, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat hij de beenderen van de koning van Edom tot kalk verbrand heeft.
Amos 2:2 Daarom zal Ik een vuur in Moab zenden, dat zal de paleizen van Kerioth verteren; en Moab zal sterven in groot oorlogsgedruis, onder gejuich, met geluid van de bazuin.
Amos 2:3 En Ik zal de rechter uit haar midden uitroeien; en al haar vorsten zal Ik met hem doden, zegt de HEERE.
Amos 2:4 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Juda, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij de wet des HEEREN verworpen, en Zijn inzettingen niet bewaard hebben; en hun leugens hen verleid hebben, die hun vaders hebben nagewandeld.
Amos 2:5 Daarom zal Ik een vuur in Juda zenden, dat zal Jeruzalems paleizen verteren.
Amos 2:6 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Israel, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij de rechtvaardige voor geld verkopen, en de ellendige voor een paar schoenen.
Amos 2:7 Die er naar hijgen, dat het stof der aarde op het hoofd der armen zal zijn, en de weg der ellendigen verzwaren; en de man en zijn vader gaan tot een jongedochter om Mijn heilige Naam te ontheiligen.
Amos 2:8 En zij leggen zich neer bij elk altaar op verpande klederen, en drinken de wijn, verkregen door afpersing, in het huis van hun goden.
Amos 2:9 Ik daarentegen heb de Amoriet voor hun aangezicht verdelgd, wiens hoogte was als de hoogte van de ceders, en hij was sterk als de eiken; maar Ik heb zijn vrucht van boven, en zijn wortels van onderen verdelgd.
Amos 2:10 Ook heb Ik ulieden uit Egypteland opgevoerd; en Ik heb u veertig jaren in de woestijn geleid, opdat gij het land van de Amoriet erfelijk zou bezitten.
Amos 2:11 En Ik heb sommigen uit uw zonen tot profeten verwekt, en uit uw jongelingen tot Nazireërs, is dit niet alzo, gij kinderen Israels? spreekt de HEERE.
Amos 2:12 Maar gijlieden hebt aan de Nazireërs wijn te drinken gegeven, en gij hebt de profeten geboden, zeggende: Gij zult niet profeteren.
Amos 2:13 Ziet, Ik zal uw plaatsen drukken, zoals een wagen drukt, die vol garven is.
Amos 2:14 Zodat de snelle niet zal ontvluchten, en de sterke zijn kracht niet vernieuwen, en een held zal zijn ziel niet bevrijden.
Amos 2:15 En die de boog hanteert zal niet bestaan, en die licht is op zijn voeten, zal zich niet bevrijden; ook zal, die te paard rijdt, zijn ziel niet bevrijden.
Amos 2:16 En de moedigste onder de helden zal te dien dage naakt wegvluchten, spreekt de HEERE.
Hoofdstuk 3
Amos 3:1 Hoort dit woord, dat de HEERE tegen ulieden spreekt, gij kinderen van Israel! namelijk tegen het ganse geslacht, dat Ik uit Egypteland heb opgevoerd, zeggende:
Amos 3:2 Uit alle geslachten van de aarde heb Ik ulieden alleen gekend; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken.
Amos 3:3 Zullen twee tezamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn?
Amos 3:4 Zal een leeuw brullen in het woud, als hij geen roof heeft? Zal een jonge leeuw uit zijn hol zijn stem verheffen, tenzij dat hij wat gevangen heeft?
Amos 3:5 Zal een vogel in de strik op de aarde vallen, als er geen strik voor hem is? Zal men de strik van de aardbodem opnemen, als men helemaal niet heeft gevangen?
Amos 3:6 Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddert? zal er een kwaad in de stad zijn, dat de HEERE niet doet?
Amos 3:7 Gewis, de Heere HEERE zal geen ding doen, tenzij Hij Zijn verborgenheid aan Zijn knechten, de profeten, geopenbaard heeft.
Amos 3:8 De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vrezen? De Heere HEERE heeft gesproken, wie zou niet profeteren?
Amos 3:9 Doet het horen in de paleizen te Asdod, en in de paleizen in Egypte, en zegt: Verzamelt u op de bergen van Samaria, en ziet de grote beroerten in het midden van haar, en de verdrukten binnen in haar.
Amos 3:10 Want zij weten niet te doen, dat recht is, spreekt de HEERE; die in hun paleizen geweld en verdrukking opstapelen.
Amos 3:11 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: De vijand! en dat rondom het land! die zal uw sterkte doen instorten, en uw paleizen zullen geplunderd worden.
Amos 3:12 Alzo zegt de HEERE: Zoals een herder twee poten, of een stukje van een oor uit de muil van de leeuw redt, alzo zullen de kinderen Israels gered worden, die daar zitten te Samaria, in de hoek van het bed, en op het damast van een rustbank.
Amos 3:13 Hoort en betuigt in het huis Jakobs, spreekt de Heere HEERE, de God der legerscharen;
Amos 3:14 Dat Ik, ten dage als Ik Israels overtredingen over hem bezoeken zal, ook bezoeking zal doen over de altaren van Beth-el; en de hoornen van het altaar zullen worden afgehouwen, en ter aarde vallen.
Amos 3:15 En Ik zal het winterhuis met het zomerhuis slaan; en de ivoren huizen zullen vergaan, en de grote huizen verdwijnen, spreekt de HEERE.
Hoofdstuk 4
Amos 4:1 Hoort dit woord, gij koeien van Basan! gij, die op de berg van Samaria zijt, die de armen verdrukt, die de ellendigen verplettert; gij, die tot hun heren zegt: Brengt aan, opdat wij drinken.
Amos 4:2 De Heere HEERE heeft gezworen bij Zijn heiligheid, dat er, ziet, dagen over ulieden zullen komen, dat men u zal optrekken met haken, en uw nakomelingen met vishaken.
Amos 4:3 En gij zult door de bressen uitgaan, een ieder voor zich heen; en gij zult, hetgeen in het paleis gebracht is, wegwerpen, spreekt de HEERE.
Amos 4:4 Komt te Beth-el, en overtreedt te Gilgal; maakt het overtreden veel, en brengt uw offers des morgens, uw tienden om de drie dagen!
Amos 4:5 En wierookt van het gedesemde een lofoffer, en roept vrijwillige offers uit, doet het horen; want alzo hebt gij het gaarne, gij kinderen Israels! spreekt de Heere HEERE.
Amos 4:6 Daarom heb Ik ulieden ook reinheid der tanden gegeven in al uw steden, en gebrek aan brood in al uw plaatsen; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
Amos 4:7 Daartoe heb Ik ook de regen van ulieden geweerd, toen er nog drie maanden waren tot de oogst, en heb doen regenen over de ene stad, maar niet doen regenen over de andere stad; het ene stuk land werd beregend, maar het andere stuk land, waar het niet op regende, verdorde.
Amos 4:8 En twee, drie steden trokken naar een stad, opdat zij water mochten drinken, maar werden niet verzadigd; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
Amos 4:9 Ik heb ulieden geslagen met brandkoren en met honingdauw; de veelheid van uw hoven, en uw wijngaarden, en uw vijgebomen, en uw olijfbomen at de rups op; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
Amos 4:10 Ik heb de pest onder ulieden gezonden, naar de wijze van Egypte; Ik heb uw jongelingen door het zwaard gedood, en uw paarden gevangen laten wegvoeren; en Ik heb de stank van uw legerscharen zelfs in uw neus doen opgaan; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
Amos 4:11 Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sodom en Gomorra omkeerde, u, die waart als een verbrand stuk hout, dat uit de brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
Amos 4:12 Daarom zal Ik u alzo doen, o Israel! omdat Ik u dan dit doen zal, zo schik u, o Israel! om uw God te ontmoeten.
Amos 4:13 Want zie, Die de bergen formeert, en de wind schept, en aan de mens zijn gedachte bekend maakt, Die de dageraad duisternis maakt, en op de hoogten der aarde treedt, HEERE, God der legerscharen, is Zijn Naam.
Hoofdstuk 5
Amos 5:1 Hoort dit woord, dat Ik over ulieden ophef, een klaaglied, o huis Israels!
Amos 5:2 De jonkvrouw Israels is gevallen, zij zal niet weer opstaan; zij is verlaten op haar land, er is niemand, die haar opricht.
Amos 5:3 Want zo zegt de Heere HEERE: De stad, die uitgaat met duizend, zal honderd overhouden, en die uitgaat met honderd, zal tien overhouden, in het huis Israels.
Amos 5:4 Want zo zegt de HEERE tot het huis Israels: Zoekt Mij, en leeft.
Amos 5:5 Maar zoekt Beth-el niet, en komt niet te Gilgal, en gaat niet over naar Ber-seba; want Gilgal zal voorzeker gevangen worden weggevoerd, en Beth-el zal worden tot niet.
Amos 5:6 Zoekt de HEERE, en leeft; opdat Hij niet doorbreke in het huis van Jozef als een vuur, dat verteert, zodat er niemand is, die het blust in Beth-el;
Amos 5:7 gij, die het recht in alsem doet verkeren, en de gerechtigheid ter aarde doet liggen.
Amos 5:8 Hij, Die het Zevengesternte en de Orion maakt, en de doodsschaduw in de morgenstond verandert, en de dag als de nacht verduistert; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op de aardbodem, HEERE is Zijn Naam.
Amos 5:9 Hij laat verwoesting komen over de machtigen; zodat de verwoesting komt over de vesting.
Amos 5:10 Zij haten in de poort degene, die bestraft, en hebben een gruwel van degene, die oprecht spreekt.
Amos 5:11 Daarom, omdat gij de arme vertreedt en een last koren van hem neemt, zo hebt gij wel huizen gebouwd van gehouwen steen, maar gij zult daarin niet wonen; gij hebt begeerlijke wijngaarden geplant, maar gij zult de wijn daarvan niet drinken.
Amos 5:12 Want Ik weet, dat uw overtredingen menigvuldig, en uw zonden machtig vele zijn; zij benauwen de rechtvaardige, nemen omkoopgeld, en verstoten de ellendigen in de poort.
Amos 5:13 Daarom zal de verstandige in die tijd zwijgen, want het zal een boze tijd zijn.
Amos 5:14 Zoekt het goede, en niet het boze, opdat gij leeft; en alzo zal de HEERE, de God der legerscharen, met ulieden zijn, gelijk als gij zegt.
Amos 5:15 Haat het boze, en hebt het goede lief, en bestelt het recht in de poort, misschien zal de HEERE, de God der legerscharen, aan Jozefs overblijfsel genadig zijn.
Amos 5:16 Daarom, zo zegt de HEERE, de God der legerscharen, de Heere: Op alle straten zal rouwklacht zijn, en in alle wijken zullen zij zeggen: Ach! ach! en zullen de landbouwer roepen tot treuren, en rouwklacht zal zijn bij degenen, die verstand van kermen hebben.
Amos 5:17 Ja, in alle wijngaarden zal rouwklacht zijn; want Ik zal door het midden van u doorgaan; zegt de HEERE.
Amos 5:18 Wee diegenen, die de dag des HEEREN begeren! Waartoe toch zal ulieden de dag des HEEREN zijn? Hij zal duisternis wezen en geen licht.
Amos 5:19 Als wanneer iemand vluchtte voor het aangezicht van een leeuw, en hem ontmoette een beer; of dat hij kwam in een huis, en leunde met zijn hand aan de wand, en hem beet een slang.
Amos 5:20 Zal dan niet des HEEREN dag duisternis zijn, en geen licht? En donkerheid, zodat er geen glans aan is?
Amos 5:21 Ik haat, Ik versmaad uw feesten, en uw heilige bijeenkomsten zullen Mij geen welgevallige reuk zijn.
Amos 5:22 Want ofschoon gij Mij brandoffers offert, mitsgaders uw spijsoffers, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uw vette beesten zie ik niet met welgevallen aan.
Amos 5:23 Doe het getier van uw liederen van Mij weg; ook wil Ik het spel van uw luiten niet horen.
Amos 5:24 Maar laat het recht komen als waterstromen, en de gerechtigheid als een sterke beek.
Amos 5:25 Hebt gij Mij veertig jaren in de woestijn slachtoffers en spijsoffer toegebracht, o huis Israels?
Amos 5:26 Ja, gij hebt opgenomen de tabernakel van Moloch, en de ster van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij uzelf had gemaakt.
Amos 5:27 Daarom zal Ik ulieden gevangen wegvoeren, ver boven Damaskus voorbij, zegt de HEERE, Wiens Naam is God der legerscharen.
Hoofdstuk 6
Amos 6:1 Wee de gerusten te Sion, en de zekeren op de berg van Samaria! die de voornaamste zijn van de eerste onder de volken, en tot wie, die van het huis Israels komen.
Amos 6:2 Gaat naar Kalne, en ziet toe; en gaat van daar naar Hamath, de grote stad, en trekt af naar Gath der Filistijnen; of zij beter zijn dan deze koninkrijken, of hun gebied groter dan uw gebied?
Amos 6:3 Gij, die de boze dag ver uitstelt, en de stoel van het geweld nabij brengt.
Amos 6:4 Die daar liggen op ivoren bedden, en weelderig zijn op hun rustbanken, en eten de lammeren van de kudde, en de kalveren uit het midden van de stal.
Amos 6:5 Die op de klank van de luit luchtig zingen, en bedenken zichzef muziekinstrumenten, gelijk David;
Amos 6:6 Die wijn uit schalen drinken, en zich zalven met de voortreffelijkste olie, maar bekommeren zich niet over de verbreking van Jozef.
Amos 6:7 Daarom zullen zij nu gevangen heengaan onder de voorsten, die in gevangenis gaan; en het banket dergenen, die aanliggen, zal worden verwijderd.
Amos 6:8 De Heere HEERE heeft gezworen bij Zichzelf -spreekt de HEERE, de God der legerscharen-: Ik heb een gruwel van Jakobs hoogmoed, en Ik haat zijn paleizen; daarom zal Ik de stad en al wat daarin is, overleveren.
Amos 6:9 En het zal geschieden, ook al zijn er maar tien man in een huis overgelaten, dat zij toch sterven zullen.
Amos 6:10 En de naaste bloedverwant zal een ieder van die opnemen, om hem buitenshuis te verbranden, en de beenderen weg te brengen, en zal zeggen tot die, die binnen de muren van het huis is: Zijn er nog meer bij u? En hij zal zeggen: Niemand, ... Dan zal hij zeggen: Zwijg! want het is niet gepast nu om des HEEREN Naam te noemen.
Amos 6:11 Want ziet, de HEERE geeft bevel, en Hij zal het grote huis slaan met breuken, en het kleine huis met spleten.
Amos 6:12 Zullen ook paarden rennen op een steenrots? Zal men ook daarop met runderen ploegen? Want gijlieden hebt het recht in gal verkeerd, en de vrucht der gerechtigheid in alsem.
Amos 6:13 Gij, die blij zijt over een nietig ding; gij, die zegt: Hebben wij ons niet door onze eigen kracht horens verkregen?
Amos 6:14 Want ziet, Ik zal over ulieden, o huis Israels! een volk verwekken, spreekt de HEERE, de God der legerscharen; die zullen ulieden verdrukken, vanwaar men komt te Hamath, tot aan de beek van de wildernis.
Hoofdstuk 7
Amos 7:1 De Heere HEERE deed mij aldus zien; en ziet, Hij formeerde sprinkhanen, in het begin van het opkomen van het nagras; en ziet, het was het nagras, na de afmaaiingen van de koning.
Amos 7:2 En het geschiedde, toen zij het kruid van het land geheel zouden hebben afgegeten, dat ik zei: Heere HEERE! vergeef toch; wie zou er van Jakob blijven staan; want hij is zo klein!
Amos 7:3 Toen berouwde dat de HEERE; het zal niet geschieden, zei de HEERE.
Amos 7:4 Verder deed mij de Heere HEERE aldus zien; en ziet, de Heere HEERE riep uit, dat Hij wilde twisten met vuur; en het verteerde een grote waterdiepte, ook verteerde het akkerland.
Amos 7:5 Toen zei ik: Heere HEERE! houd op; wie zou er van Jakob blijven staan; want hij is zo klein!
Amos 7:6 Toen berouwde dat de HEERE. Ook dit zal niet geschieden, zei de Heere HEERE.
Amos 7:7 Nog deed Hij mij aldus zien; en ziet, de Heere stond op een muur, die naar het paslood gemaakt was, en een paslood was in Zijn hand.
Amos 7:8 En de HEERE zei tot mij: Wat ziet gij, Amos? En ik zei: Een paslood. Toen zei de HEERE: Zie, Ik zal het paslood stellen in het midden van Mijn volk Israel; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan.
Amos 7:9 Maar Izaks hoogten zullen verwoest, en Israels eigendommen verstoord worden; en Ik zal tegen Jerobeams huis opstaan met het zwaard.
Amos 7:10 Toen zond Amazia, de priester te Beth-el, tot Jerobeam, de koning van Israel, zeggende: Amos heeft een samenzwering tegen u gemaakt, in het midden van het huis Israels; het land zal al zijn woorden niet kunnen verdragen.
Amos 7:11 Want alzo zegt Amos: Jerobeam zal door het zwaard sterven, en Israel zal voorzeker uit zijn land gevangen worden weggevoerd.
Amos 7:12 Daarna zei Amazia tot Amos: Gij ziener! ga weg, vlucht in het land van Juda, en eet aldaar brood, en profeteer aldaar.
Amos 7:13 Maar te Beth-el zult gij voortaan niet meer profeteren; want dat is het heiligdom van de koning, en dat is het huis van het koninkrijk.
Amos 7:14 Toen antwoordde Amos, en zei tot Amazia: Ik was geen profeet, en ik was geen profetenzoon; maar ik was een herder, en een kweker van vijgebomen.
Amos 7:15 Maar de HEERE nam mij van achter de kudde; en de HEERE zei tot mij: Ga heen, profeteer tot Mijn volk Israel.
Amos 7:16 Nu dan, hoor des HEEREN woord: Gij zegt: Gij zult niet profeteren tegen Israel, noch druppen tegen het huis van Izak.
Amos 7:17 Daarom zegt de HEERE alzo: Uw vrouw zal in de stad hoereren, en uw zonen en uw dochters zullen door het zwaard vallen, en uw land zal door het snoer uitgedeeld worden; en gij zult in een onrein land sterven, en Israel zal voorzeker uit zijn land gevangen worden weggevoerd.
Hoofdstuk 8
Amos 8:1 De Heere HEERE deed mij aldus zien; en ziet, een korf met zomervruchten.
Amos 8:2 En Hij zei: Wat ziet gij, Amos? En ik zei: Een korf met zomervruchten. Toen zei de HEERE tot mij: Het einde is gekomen over Mijn volk Israel; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan.
Amos 8:3 Maar de gezangen van de tempel zullen te dien dage huilen, spreekt de Heere HEERE; vele dode lichamen zullen er zijn, in alle plaatsen zal men ze stilzwijgend wegwerpen.
Amos 8:4 Hoort dit, gij, die de ellendige opslokt! en dat om te vernielen de armen van het land;
Amos 8:5 Zeggende: Wanneer zal de nieuwe maan voorbij zijn, dat wij leeftocht mogen verkopen? en de sabbat, dat wij de korenschuren mogen openen? de efa verkleinend en de sikkel vergrotend, en verkeerd handelend met bedrieglijke weegschalen;
Amos 8:6 Dat wij de armen voor geld mogen kopen, en de ellendige om een paar schoenen; dan zullen wij het kaf van het koren verkopen.
Amos 8:7 De HEERE heeft gezworen bij Jakobs heerlijkheid: Nooit zal Ik hun werken vergeten!
Amos 8:8 Zou het land hierover niet beroerd worden, en al wie daarin woont treuren? Ja, het zal als een rivier oprijzen, en het land zal heen en weer gedreven en verdronken worden, als door de rivier van Egypte.
Amos 8:9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere HEERE, dat Ik de zon op de middag zal doen ondergaan, en het land bij lichte dag verduisteren.
Amos 8:10 En Ik zal uw feesten in rouw, en al uw liederen in weeklacht veranderen, en op alle lenden een zak, en op alle hoofd kaalheid brengen; en Ik zal het land stellen in rouw, als er is over een enige zoon, en zijn einde als een bittere dag.
Amos 8:11 Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere HEERE, dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden des HEEREN.
Amos 8:12 En zij zullen zwerven van zee tot zee, en van het noorden tot het oosten; zij zullen omlopen om het woord des HEEREN te zoeken, maar zullen het niet vinden.
Amos 8:13 Te dien dage zullen de schone jonkvrouwen en de jongelingen van dorst versmachten;
Amos 8:14 Die daar zweren bij de zonde van Samaria, en zeggen: Zo waarachtig als uw God van Dan leeft, en de wijze van doen van Ber-seba leeft! en zij zullen vallen, en niet weer opstaan.
Hoofdstuk 9
Amos 9:1 Ik zag de Heere staan op het altaar, en Hij zei: Sla dat kapiteel, zodat de posten schudden, en doorklief ze allen in het hoofd; en Ik zal hun achterhoede met het zwaard doden; en vluchtend zal onder hen niemand ontvluchen, noch de ontkomene onder hen behouden worden.
Amos 9:2 Al groeven zij tot in het dodenrijk, zo zal Mijn hand ze van daar halen, en al klommen zij in de hemel, zo zal Ik ze van daar doen neerdalen.
Amos 9:3 En al verborgen zij zich op de hoogte van Karmel, zo zal Ik ze opsporen en van daar halen; en al verborgen zij zich van voor Mijn ogen in de bodem van de zee, zo zal Ik van daar een slang gebieden, die zal ze bijten.
Amos 9:4 En al gingen zij in gevangenschap voor het aangezicht van hun vijanden, zo zal Ik van daar het zwaard gebieden, dat het hen doodt; en Ik zal Mijn oog tegen hen zetten ten kwade, en niet ten goede.
Amos 9:5 Want de Heere HEERE der legerscharen is het, Die het land aanraakt, dat het smelt, en allen, die daarin wonen, treuren; en het zal als de Nijl oprijzen en weer zinken als de rivier van Egypte.
Amos 9:6 Die Zijn opperzalen in de hemel bouwt, en Zijn hemelgewelf boven de aarde heeft gefundeerd; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op de aardbodem; HEERE is Zijn Naam.
Amos 9:7 Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der Ethiopiërs, o kinderen Israels? spreekt de HEERE. Heb Ik Israel niet opgevoerd uit Egypteland, en de Filistijnen uit Kafthor, en de Syriërs uit Kir?
Amos 9:8 Ziet, de ogen des Heeren HEEREN zijn tegen dit zondig koninkrijk, dat Ik het van de aardbodem verdelg; maar Ik zal het huis Jakobs niet helemaal verdelgen, spreekt de HEERE.
Amos 9:9 Want ziet, Ik geef bevel, en Ik zal het huis Israels onder al de heidenen schudden, gelijk als zaad geschud wordt in een zeef; en niet een steentje zal er ter aarde vallen.
Amos 9:10 Alle zondaars van Mijn volk zullen door het zwaard sterven; die daar zeggen: Het kwaad zal tot ons niet genaken, noch ons voorkomen.
Amos 9:11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weer oprichten, en Ik zal haar scheuren dichten, en wat aan haar is afgebroken, weer oprichten, en zal ze bouwen, als in de dagen van ouds;
Amos 9:12 Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom, en al de heidenen, die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet.
Amos 9:13 Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat de ploeger de maaier, en de druiventreder de zaaier naderen zal; en de bergen zullen van zoete wijn druipen, en al de heuvels zullen smelten.
Amos 9:14 En Ik zal de gevangenis van Mijn volk Israel wenden, en zij zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen, en wijngaarden planten, en de wijn daarvan drinken; en zij zullen hoven maken, en de vrucht daarvan eten.
Amos 9:15 En Ik zal ze in hun land planten; en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik hun gegeven heb, zegt de HEERE, uw God.