Psalm 51
Psa 51:1 Een psalm van David, voor de opperzangmeester.
(51:2) Toen de profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot Bathseba was ingegaan. (51:3) Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid van Uw barmhartigheden.
Psa 51:2 (51:4) Was mij wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde.
Psa 51:3 (51:5) Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.
Psa 51:4 (51:6) Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten.
Psa 51:5 (51:7) Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen.
Psa 51:6 (51:8) Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend.
Psa 51:7 (51:9) Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.
Psa 51:8 (51:10) Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt.
Psa 51:9 (51:11) Verberg Uw aangezicht voor mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden.
Psa 51:10 (51:12) Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest.
Psa 51:11 (51:13) Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heilige Geest niet van mij.
Psa 51:12 (51:14) Geef mij weer de vreugde van Uw heil; en een vrijmoedige geest ondersteune mij.
Psa 51:13 (51:15) Zo zal ik de overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren.
Psa 51:14 (51:16) Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij, God van mijn heil! zo zal mijn tong vrolijk zingen van Uw gerechtigheid.
Psa 51:15 (51:17) Heere, open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen.
Psa 51:16 (51:18) Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandoffers hebt Gij geen behagen.
Psa 51:17 (51:19) De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten.
Psa 51:18 (51:20) Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op.
Psa 51:19 (51:21) Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der gerechtigheid; aan brandoffer, aan een offer dat gans verteerd wordt; dan zal men varren offeren op Uw altaar.

Psalm 52
Psa 52:1 Een onderwijzing van David, voor de opperzangmeester.
(52:2) Toen Doëg, de Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen aan het hof van Achimelech. (52:3) Wat beroemt gij u in het kwaad, o gij geweldige? Gods goedertierenheid blijft toch voortdurend.
Psa 52:2 (52:4) Uw tong bedenkt enkel schade als een geslepen scheermes, werkende bedrog.
Psa 52:3 (52:5) Gij hebt het kwade liever dan het goede, de leugen, dan gerechtigheid te spreken. Sela.
Psa 52:4 (52:6) Gij hebt lief de woorden die verslinden, en een tong van bedrog.
Psa 52:5 (52:7) Zo zal God u ook afbreken in eeuwigheid; Hij zal u wegrapen en u uit de tent uitrukken; ja, Hij zal u ontwortelen uit het land der levenden. Sela.
Psa 52:6 (52:8) En de rechtvaardigen zullen het zien, en vrezen; en zij zullen over hem lachen, zeggende:
Psa 52:7 (52:9) Ziet de man, die God niet stelde tot zijn sterkte, maar vertrouwde op de veelheid van zijn rijkdom; en zich sterkte in zijn verdorvenheid.
Psa 52:8 (52:10) Maar ik zal zijn als een groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid eeuwig en altijd.
Psa 52:9 (52:11) Ik zal U loven in eeuwigheid, omdat Gij het gedaan hebt; en ik zal Uw Naam verwachten; want die is goed voor Uw gunstgenoten.

Psalm 53
Psa 53:1 Een onderwijzing van David, voor de opperzangmeester, op Machalath.
(53:2) De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God; zij verderven het, en zij bedrijven gruwelijk onrecht; er is niemand, die goed doet.  *)
Psa 53:2 (53:3) God heeft uit de hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien, of er iemand verstandig was, die God zocht.
Psa 53:3
(53:4) Een ieder van hen is teruggekeerd, tezamen zijn zij stinkende geworden, er is niemand, die goed doet, ook niet één.
Psa 53:4 (53:5) Hebben dan de werkers der ongerechtigheid geen kennis, die Mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen God niet aan.
Psa 53:5 (53:6) Aldaar zijn zij met vrees vervuld geworden, waar geen vrees was; want God heeft de beenderen van uw belegeraars verstrooid; gij hebt hen beschaamd gemaakt, want God heeft hen verworpen.
Psa 53:6 (53:7) Och, dat Israels verlossingen uit Sion kwamen! Als God de gevangenen van Zijn volk zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israel zal verblijd zijn.

Psalm 54
Psa 54:1 Een onderwijzing van David, voor de opperzangmeester, op de Neginoth;
(54:2) Toen de Zifieten gekomen waren, en tot Saul gezegd hadden: Verbergt zich David niet bij ons?
(54:3) O God! verlos mij door Uw Naam, en doe mij recht door Uw macht.  *)
Psa 54:2 (54:4) O God! hoor mijn gebed; neig de oren tot de redenen van mijn mond.
Psa 54:3 (54:5) Want vreemden staan tegen mij op, en gewelddadige mannen zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela.
Psa 54:4 (54:6) Ziet, God is mij een Helper; de Heere is met hen, die mijn ziel ondersteunen.
Psa 54:5 (54:7) Keer dit kwaad tegen mijn vijanden; snij hen af door Uw waarheid.
Psa 54:6 (54:8) Ik zal U met vrijwilligheid offeren; ik zal Uw Naam, o HEERE! loven, want Hij is goed.
Psa 54:7 (54:9) Want Hij heeft mij gered uit alle benauwdheid; en mijn oog heeft gezien op mijn vijanden.

Psalm 55
Psa 55:1 Een onderwijzing van David, voor de opperzangmeester, op de Neginoth.
(55:2) O God! neem mijn gebed ter ore, en verberg U niet voor mijn smeking.   *)
Psa 55:2 (55:3) Merk op mij, en verhoor mij; ik ben rusteloos in mijn klacht en zuchten;
Psa 55:3 (55:4) Om de roep van de vijand, vanwege de onderdrukking van de goddelozen; want zij schuiven ongerechtigheid op mij, en in woede haten zij mij.
Psa 55:4 (55:5) Mijn hart smart in mijn binnenste, en verschrikkingen van de dood zijn op mij gevallen.
Psa 55:5 (55:6) Vrees en beven komt op mij aan, en gruwen overdekt mij;
Psa 55:6 (55:7) Zodat ik zeg: Och, dat mij iemand vleugels, als van een duif, gaf! ik zou heenvliegen, waar ik blijven mocht.
Psa 55:7 (55:8) Ziet, ik zou ver wegzwerven, ik zou overnachten in de woestijn. Sela.
Psa 55:8 (55:9) Ik zou mij haasten, om te ontkomen, van de drijvende wind, van de storm.
Psa 55:9 (55:10) Verslind hen, HEERE! verdeel hun tong; want ik zie geweld en twist in de stad.
Psa 55:10 (55:11) Dag en nacht gaan zij rond de stad op haar muren; en ongerechtigheid en onheil is binnen in haar.
Psa 55:11 (55:12) Enkel verderf is binnen in haar; en onderdrukking en bedrog wijkt niet van haar straat.
Psa 55:12 (55:13) Want het is geen vijand, die mij hoont, anders zou ik het hebben gedragen; het is mijn hater niet, die zich tegen mij groot maakt, anders zou ik mij voor hem verborgen hebben.
Psa 55:13 (55:14) Maar gij zijt het, o mens, mijn gelijke, mijn metgezel en vertrouwde vriend!
Psa 55:14 (55:15) Wij pleegden goed overleg; wij wandelden tezamen tussen de menigte in het huis van God.
Psa 55:15 (55:16) Dat hun de dood verrasse, dat zij levend in het dodenrijk nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen.
Psa 55:16 (55:17) Mij aangaande, ik zal tot God roepen, en de HEERE zal mij verlossen.
Psa 55:17 (55:18) Des avonds, en des morgens, en des middags zal ik klagen en zuchten; en Hij zal mijn stem horen.
Psa 55:18 (55:19) Hij heeft mijn ziel in vrede verlost van de strijd tegen mij; want met menigte waren zij tegen mij.
Psa 55:19 (55:20) God zal horen, en zal hen plagen, als Die van ouds troont, Sela; omdat zij niet veranderen, en zij God niet vrezen.

Psa 55:20 (55:21) hij slaat zijn handen aan hen, die vrede met hem hadden; hij besmeurt zijn verbond.  *)
Psa 55:21 (55:22) Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is oorlog; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar het zijn blote zwaarden.
Psa 55:22 (55:23) Werp uw zorg op de HEERE, en Hij zal u staande houden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de rechtvaardige wankelt.
Psa 55:23 (55:24) Maar Gij, o God! zult die doen nederdalen in de put van verderf; de mannen van bloed en bedrog zullen hun dagen niet tot de helft brengen; ik, daarentegen, zal op U vertrouwen.

Psalm 56
Psa 56:1 Een gouden kleinood van David, voor de opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; toen de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath.
(56:2) Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; de ganse dag bestrijden zij mij.  *)
Psa 56:2 (56:3) Mijn verspieders zoeken mij de ganse dag op te slokken; want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste!
Psa 56:3 (56:4) Ten dage, als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen.
Psa 56:4 (56:5) In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou vlees mij doen?
Psa 56:5 (56:6) De ganse dag verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade.
Psa 56:6 (56:7) Zij rotten samen, zij verbergen zich om mijn gangen na te gaan, als die op mijn leven loeren.
Psa 56:7 (56:8) Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijuit gaan? Stort de volken neer in toorn, o God!
Psa 56:8 (56:9) Gij hebt mijn omzwervingen geteld; doe mijn tranen in uw kruik; zijn zij niet in Uw boek?
Psa 56:9 (56:10) Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is.
Psa 56:10 (56:11) In God zal ik het woord prijzen; in de HEERE zal ik het woord prijzen.
Psa 56:11 (56:12) Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen?
Psa 56:12 (56:13) O God! op mij zijn Uw geloften; ik zal U dankoffers vergelden;
Psa 56:13 (56:14) Want Gij hebt mijn ziel gered van de dood; ook niet mijn voeten van struikelen, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden?

Psalm 57
Psa 57:1 Een gouden kleinood van David, voor de opperzangmeester, Al-tascheth; toen hij voor Sauls aangezicht vluchtte in de spelonk.
(57:2) Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel vertrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw van Uw vleugels, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.  *)
Psa 57:2 (57:3) Ik zal roepen tot God, de Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleindigen zal.
Psa 57:3 (57:4) Hij zal van de hemel zenden, en mij verlossen, te schande makende degene, die mij zoekt op te slokken. Sela.
God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden.
Psa 57:4 (57:5) Mijn ziel is in het midden van leeuwen, ik lig onder mensenkinderen, die vlammen van geweld verspreiden, hun tanden zijn spiesen en pijlen, en hun tong is een scherp zwaard.
Psa 57:5 (57:6) Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.
Psa 57:6 (57:7) Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, mijn ziel was neergebogen; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er middenin gevallen. Sela.
Psa 57:7 (57:8)Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen.
Psa 57:8 (57:9) Waak op, mijn eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in de dageraad opwaken.  *)
Psa 57:9 (57:10) Ik zal U loven onder de volken, o Heere! ik zal U psalmzingen onder de natiën.
Psa 57:10 (57:11) Want Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken.
Psa 57:11 (57:12) Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.

Psalm 58
Psa 58:1 Een gouden kleinood van David, voor de opperzangmeester, Al-tascheth.
(58:2)Spreekt gijlieden werkelijk gerechtigheid, gij, vergadering? Oordeelt gij in oprechtheid, gij, mensenkinderen?  *)
Psa 58:2 (58:3) Ja, gij werkt ongerechtigheden in het hart; gij beraamt het geweld van uw handen op de aarde.
Psa 58:3 (58:4) De goddelozen zijn vervreemd van de moederschoot af; de leugensprekers dwalen van de moederschoot af.
Psa 58:4 (58:5) Zij hebben vurig venijn, als van vurig slangenvenijn; zij zijn als een dove adder, die haar oren toestopt;
Psa 58:5 (58:6) Opdat zij niet hore naar de stem van de bezweerders, van hem, die ervaren is met bezweringen om te gaan.
Psa 58:6 (58:7) O God! verbreek hun tanden in hun mond; breek af de kiezen van de jonge leeuwen, o HEERE!
Psa 58:7 (58:8) Laat hen smelten als water, laat hen alzo wegdrijven; richt hij zijn pijlen, laat hen zijn, alsof zij machteloos waren.
Psa 58:8 (58:9) Laat hen heengaan, als een smeltende slak; laat hen, als de miskraam van een vrouw, de zon niet aanschouwen.
Psa 58:9 (58:10) Eer dan uw kookpotten de hitte van de doornstruik bemerken, zal Hij zowel het rauwe als het gekookte door de stormwind verdoen.  *)
Psa 58:10 (58:11) De rechtvaardige zal zich verblijden, als hij de wraak aanschouwt; hij zal zijn voeten wassen in het bloed van de goddeloze.
Psa 58:11 (58:12) En de mens zal zeggen: Ja waarlijk is er vrucht voor de rechtvaardige; ja, er is een God, Die op de aarde richt.

Psalm 59
Psa 59:1 Een gouden kleinood van David, voor de opperzangmeester, Al-tascheth; toen Saul enigen zond, die zijn huis bewaken zouden, om hem te doden.
(59:2)Red mij van mijn vijanden, o mijn God! wees mijn Bescherming tegen hen, die tegen mij opstaan.  *)
Psa 59:2 (59:3) Red mij van de werkers van ongerechtigheid, en verlos mij van de mannen van bloed.
Psa 59:3 (59:4) Want zie, zij leggen mij hinderlagen; sterken verzamelen zich tegen mij; zonder een overtreding van mij, zonder een zonde van mij, o HEERE!
Psa 59:4 (59:5) Zij lopen en maken zich gereed zonder mijn misdaad; waak op mij tegemoet, en zie.
Psa 59:5 (59:6) Ja, Gij HEERE, God der legerscharen, God Israels! ontwaak, om al deze heidenen te bezoeken; wees geen verdorven overtreders genadig. Sela.
Psa 59:6 (59:7) Tegen de avond keren zij terug, zij tieren als een hond, en zij gaan rondom de stad.
Psa 59:7 (59:8) Zie, zij storten overvloedig uit met hun mond; hun lippen zijn zwaarden; want wie hoort het?
Psa 59:8 (59:9) Maar Gij, HEERE! zult hen uitlachen; Gij zult alle heidenen bespotten.
Psa 59:9 (59:10) Om zijn overmacht zal ik U verwachten; want God is mijn Toevlucht.
Psa 59:10 (59:11) De God van mijn goedertierenheid zal mij tegemoet komen; God zal mij op mijn vijanden doen zien.
Psa 59:11 (59:12) Dood hen niet, opdat mijn volk het niet vergete; doe hen omzwerven door Uw macht, en werp hen neer, o Heere, ons Schild!
Psa 59:12 (59:13) Om de zonde van hun mond, om het woord van hun lippen; en laat hen gevangen worden in hun hoogmoed; en om de vloek, en om de leugen, die zij vertellen.
Psa 59:13 (59:14) Verteer hen in grimmigheid; verteer hen, dat zij er niet zijn, en laat hen weten, dat God Heerser is in Jakob, ja, tot aan de einden der aarde. Sela.
Psa 59:14 (59:15) Tegen de avond keren zij weer, gaan te keer als een hond, en trekken de stad door;
Psa 59:15 (59:16) Zij zullen zoeken naar voedsel; en als zij niet verzadigd zijn, mopperend de nacht doorbrengen.
Psa 59:16 (59:17) Maar ik zal van Uw sterkte zingen, en des morgens Uw goedertierenheid vrolijk roemen, omdat Gij mij een Hoog Vertrek zijt geweest, en een Toevlucht ten dage, toen ik beangst was.
Psa 59:17 (59:18) Van U, o mijn Sterkte! zal ik psalmzingen; want God is mijn Hoog Vertrek, de God van mijn goedertierenheid.

Psalm 60
Psa 60:1 Een gouden kleinood van David tot lering, voor de opperzangmeester, op Schusan Eduth;
(60:2) Toen hij gestreden heeft met de Syriërs van Mesopotamië, en met de Syriërs van Zoba; en Joab terug kwam, en de Edomieten sloeg in het Zoutdal, twaalf duizend man.
(60:3) O God! Gij had ons verstoten, Gij had ons verscheurd, Gij zijt toornig geweest; keer terug tot ons.  *)
Psa 60:2 (60:4) Gij hebt het land geschud, Gij hebt het gespleten; genees zijn breuken, want het wankelt.
Psa 60:3 (60:5) Gij hebt Uw volk een harde zaak doen zien; Gij hebt ons gedrenkt met wijn van wankeling.
Psa 60:4 (60:6) Maar nu hebt Gij degenen, die U vrezen, een banier gegeven, om die op te werpen, vanwege de waarheid. Sela.
Psa 60:5 (60:7) Opdat Uw beminden zouden bevrijd worden; geef heil door Uw rechterhand, en verhoor ons.
Psa 60:6 (60:8) God heeft gesproken in Zijn heiligdom; daarom zal ik van vreugde opspringen; ik zal Sichem verdelen, en het dal van Sukkoth zal ik afmeten.
Psa 60:7 (60:9) Gilead is mijn, en Manasse is mijn, en Efraiïm beschermt mijn hoofd; Juda is mijn wetgever.
Psa 60:8 (60:10) Moab is mijn waspot; op Edom zal ik mijn schoen werpen! schreeuw om mij, gij Filistijnen!
Psa 60:9 (60:11) Wie zal mij voeren in de vestingstad? Wie zal mij leiden tot in Edom?
Psa 60:10 (60:12) Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten had, en niet uittrok, o God! met onze legerscharen?
Psa 60:11 (60:13) Geef Gij ons hulp in de benauwdheid, want hulp van mensen is ijdelheid.
Psa 60:12 (60:14) In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze tegenstanders vertreden.

Psalm 61
Psa 61:1 Een psalm van David, voor de opperzangmeester, op de Neginoth.
(61:2) O God! hoor mijn schreeuwen, merk op mijn gebed.  *)
Psa 61:2 (61:3) Vanuit het einde van het land roep ik tot U als mijn hart overstelpt is; leid mij op een rots, die mij te hoog is.
Psa 61:3 (61:4) Want Gij zijt mij steeds een Toevlucht geweest, een sterke Toren voor de vijand.
Psa 61:4 (61:5) Ik zal in Uw hut verkeren in eeuwigheden; ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene van Uw vleugels. Sela.
Psa 61:5 (61:6) Want Gij, o God! hebt gehoord naar mijn geloften; Gij hebt mij gegeven de erfenis van hen, die Uw Naam vrezen.
Psa 61:6 (61:7) Gij zult dagen tot de dagen van de koning toedoen; zijn jaren zullen zijn als van geslacht tot geslacht;
Psa 61:7 (61:8) Hij zal eeuwig voor Gods aangezicht zitten; bereid goedertierenheid en waarheid, dat die hem behoeden.
Psa 61:8 (61:9) Zo zal ik Uw Naam psalmzingen in eeuwigheid; opdat ik mijn geloften betaal, dag na dag.

Psalm 62
Psa 62:1 Een psalm van David, voor de opperzangmeester, voor Jeduthun.
(62:2) Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil.  *)
Psa 62:2 (62:3) Immers is Hij mijn Rots en mijn Heil, mijn Hoog Vertrek, ik zal niet al te zeer wankelen.
Psa 62:3 (62:4) Hoe lang zult gijlieden kwaad aanstichten tegen een man? Gij allen zult gedood worden; gij zult zijn als een ingebogen wand, een aangestoten muur.
Psa 62:4 (62:5) Zij beraadslagen slechts, om hem van zijn hoogte neer te storten; zij hebben behagen in leugen; met hun mond zegenen zij; maar met hun binnenste vloeken zij. Sela.
Psa 62:5 (62:6) Doch gij, o mijn ziel! zwijg Gode; want van Hem is mijn verwachting.
Psa 62:6 (62:7) Hij is immers mijn Rots en mijn Heil, mijn Hoog Vertrek; ik zal niet wankelen.
Psa 62:7 (62:8) In God is mijn Heil en mijn Eer; de Rots van mijn sterkte, mijn Toevlucht is tot God.
Psa 62:8 (62:9) Vertrouw op Hem te allen tijd, o gij volk! Stort uw hart uit voor Zijn aangezicht; God is ons een Toevlucht. Sela.
Psa 62:9 (62:10) Immers zijn de gewone mensen ijdelheid, de machtigen leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij samen lichter zijn dan de ijdelheid.
Psa 62:10 (62:11) Vertrouwt niet op onderdrukking, noch op roof; wordt niet ijdel, als het vermogen overvloedig aangroeit, en zet er het hart niet op.
Psa 62:11 (62:12) God heeft één ding gesproken, ik heb dit tweemaal gehoord: dat de macht van God is.
Psa 62:12 (62:13) Ook de goedertierenheid, o Heere! is van U; want Gij zult een ieder vergelden naar zijn werk.

Psalm 63
Psa 63:1 Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda was.
(63:2) O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in de dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water.
Psa 63:2 (63:3) Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aanschouwd, ziende Uw macht en Uw eer;
Psa 63:3 (63:4) Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zullen U prijzen.
Psa 63:4 (63:5) Alzo zal ik U loven in mijn leven; in Uw Naam zal ik mijn handen opheffen.
Psa 63:5 (63:6) Mijn ziel zal als met merg en vet verzadigd worden, en mijn mond zal roemen met vrolijk zingende lippen.
Psa 63:6 (63:7) Als ik aan U denk op mijn legerstede, zo peins ik over U in de nachtwaken.
Psa 63:7 (63:8) Want Gij zijt mij een hulp geweest; en in de schaduw van Uw vleugels zal ik vrolijk zingen.
Psa 63:8 (63:9) Mijn ziel kleeft achter U aan; Uw rechterhand houdt mij vast.
Psa 63:9 (63:10) Maar dezen, die mijn ziel zoeken ter verwoesting, zullen komen in de onderste plaatsen der aarde.
Psa 63:10 (63:11) Men zal hen aan het geweld van het zwaard overgeven; zij zullen de vossen ten deel worden.
Psa 63:11 (63:12) Maar de koning zal zich in God verblijden; een ieder, die bij Hem zweert, zal zich beroemen; want de mond der leugenaars zal gestopt worden.

Psalm 64
Psa 64:1 Een psalm van David, voor de opperzangmeester.
(64:2) Hoor, o God! mijn stem in mijn klagen; behoed mijn leven voor de schrik van de vijand.
Psa 64:2 (64:3) Verberg mij voor de heimelijke raad van de boosdoeners, voor het oproer van de werkers der ongerechtigheid.
Psa 64:3 (64:4) Die hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen als hun pijl;
Psa 64:4 (64:5) Om in verborgen plaatsen de oprechte te schieten; haastig schieten zij naar hem, en vrezen niet.
Psa 64:5 (64:6) Zij sterken zichzelf in een boze zaak; zij overleggen om hinderlagen te leggen in het verborgene en zeggen: Wie zal die zien?
Psa 64:6 (64:7) Zij onderzoeken allerlei boosheid; ten uiterste doorzoeken zij, wat te doorzoeken is; zelfs het binnenste van een man, en het diepe hart.
Psa 64:7 (64:8) Maar God zal hen haastig met een pijl schieten; plotseling zijn zij gewond.
Psa 64:8 (64:9) En hun tong zal hen doen aanstoten tegen zichzelf; een ieder, die hen ziet, zal zich weg haasten.
Psa 64:9 (64:10) En alle mensen zullen vrezen, en Gods werk verkondigen, en Zijn doen verstandig onderkennen.
Psa 64:10 (64:11) De rechtvaardige zal zich verblijden in de HEERE, en op Hem vertrouwen; en alle oprechten van hart zullen zich beroemen.

Psalm 65
Psa 65:1 Een psalm van David, een lied, voor de opperzangmeester.
(65:2) De lofzang is in stilheid tot U, o God! in Sion; en U zal de gelofte betaald worden.
Psa 65:2 (65:3) Gij hoort het gebed; tot U zal alle vlees komen.
Psa 65:3 (65:4) Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen, die verzoent Gij.
Psa 65:4 (65:5) Welgelukzalig is hij, die Gij verkiest, en doet naderen, dat hij wone in Uw voorhoven; wij zullen verzadigd worden met het goede van Uw huis, met het heilige van Uw paleis.
Psa 65:5 (65:6) Vreselijke dingen zult Gij ons in gerechtigheid antwoorden, o God van ons heil! o Vertrouwen van alle bewoners van de einden der aarde, en van hen die verre zijn op de zeeën!
Psa 65:6 (65:7) Die de bergen vastzet door Zijn kracht, omgord zijnde met macht.
Psa 65:7 (65:8) Die het bruisen van de zeeën stilt, het bruisen van haar golven, en het rumoer der volken.
Psa 65:8 (65:9) En die op de einden wonen, vrezen voor Uw tekenen; Gij doet de uitgangen van de morgen en van de avond juichen.
Psa 65:9 (65:10) Gij bezoekt het land, en bevochtigt het overvloedig; de rivier Gods is vol water; wanneer Gij het alzo vruchtbaar hebt gemaakt, bereid Gij hun koren.
Psa 65:10 (65:11) Gij hebt zijn open geploegde aarde gedrenkt; Gij doet de regen dalen in zijn voren; Gij maakt het zacht door de druppels; Gij zegent zijn gewas.
Psa 65:11 (65:12) Gij kroont het jaar van Uw goedheid; en Uw paden druipen van vettigheid.
Psa 65:12 (65:13) Zij bedruipen de weiden van de wildernis; en de heuvels zijn omgord met blijdschap.
Psa 65:13 (65:14) De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij.

Psalm 66
Psa 66:1 Een lied, een psalm, voor de opperzangmeester. Juicht Gode, gij ganse aarde!
Psa 66:2 Psalmzingt de eer van Zijn Naam; prijst Hem vol glorie.
Psa 66:3 Zegt tot God: Hoe vreselijk zijt Gij in Uw werken! Om de grootheid van Uw macht zullen zich Uw vijanden in geveinsdheid aan U onderwerpen.
Psa 66:4 De ganse aarde aanbidde U, en psalmzinge U; zij love Uw Naam. Sela.
Psa 66:5 Komt en ziet Gods werken; Hij is vreselijk in daden aan de mensenkinderen.
Psa 66:6 Hij heeft de zee veranderd in het droge; zij zijn te voet doorgegaan door de rivier; daar hebben wij ons in Hem verblijd.
Psa 66:7 Hij heerst eeuwig met Zijn macht; Zijn ogen houden de wacht over de heidenen; dat de weerspannigen zich niet verhogen. Sela.
Psa 66:8 Looft, gij volken! onze God; en laat horen de stem van Zijn roem.
Psa 66:9 Die ons in het leven behield, en niet toeliet, dat onze voet wankelde.
Psa 66:10 Want Gij hebt ons beproefd, o God! Gij hebt ons gelouterd, gelijk men het zilver loutert;
Psa 66:11 U had ons in het net gebracht; U had een strakke band om onze lenden gelegd;
Psa 66:12 U hebt de mens op ons hoofd doen rijden; wij waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd in een plaats van overvloedige verkwikking.
Psa 66:13 Ik zal met brandoffers in Uw huis gaan; ik zal U mijn geloften betalen,
Psa 66:14 Die mijn lippen hebben geuit, en mijn mond heeft uitgesproken, toen ik bevreesd was.
Psa 66:15 Brandoffers van mergrijke dieren zal ik U offeren, met de offerreuk van rammen; ik zal runderen met bokken bereiden. Sela.
Psa 66:16 Komt, hoort toe, o allen gij, die God vreest, en ik zal vertellen, wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft.
Psa 66:17 Ik riep tot Hem met mijn mond, en Hij werd verhoogd onder mijn tong.
Psa 66:18 Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehoord hebben.
Psa 66:19 Maar zeker, God heeft gehoord; Hij heeft gemerkt op de stem van mijn gebed.
Psa 66:20 Geloofd zij God, Die mijn gebed niet heeft afgewend, noch Zijn goedertierenheid van mij.

Psalm 67
Psa 67:1 Een psalm, een lied, voor de opperzangmeester, op de Neginoth.
(67:2)   God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aanschijn over ons lichten. Sela.*)
Psa 67:2 (67:3) Opdat men op de aarde Uw weg kenne, onder alle heidenen Uw heil.
Psa 67:3 (67:4) De volken zullen U, o God! loven; de volken, alle tezamen, zullen U loven.
Psa 67:4 (67:5) De natiën zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult oordelen in rechtmatigheid; en de natiën op de aarde die zult Gij leiden. Sela.
Psa 67:5 (67:6) De volken zullen U, o God! loven; de volken, alle tezamen, zullen U loven.
Psa 67:6 (67:7) De aarde geeft haar gewas; God, onze God, zal ons zegenen.
Psa 67:7 (67:8) God zal ons zegenen; en alle einden der aarde zullen Hem vrezen.

Psalm 68
Psa 68:1 Een psalm, een lied van David, voor de opperzangmeester.
(68:2) God zal opstaan, Zijn vijanden zullen verstrooid worden, en Zijn haters zullen voor Zijn aangezicht vluchten.
Psa 68:2 (68:3) Gij zult hen verdrijven, gelijk rook verdreven wordt; gelijk was voor het vuur smelt, zullen de goddelozen vergaan voor Gods aangezicht.
Psa 68:3 (68:4) Maar de rechtvaardigen zullen zich verblijden; zij zullen van vreugde opspringen voor Gods aangezicht, en van blijdschap vrolijk zijn.
Psa 68:4 (68:5) Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam; verhoogt de wegen voor Hem, Die in de vlakke velden rijdt, omdat Zijn Naam is HEERE; en springt op van vreugde voor Zijn aangezicht.
Psa 68:5 (68:6) Hij is een Vader der wezen, en een Rechter der weduwen; God, in de woonplaats van Zijn heiligheid.
Psa 68:6 (68:7) Een God, Die de eenzamen doet wonen in een huisgezin; die in boeien gevangen zijn, uitleidt in voorspoed; maar de afvalligen blijven wonen in een dor land.
Psa 68:7 (68:8) O God! toen Gij voor het aangezicht van Uw volk uittrok, toen Gij daarheen trad in de woestijn; Sela.
Psa 68:8 (68:9) Daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinaï, voor het aanschijn van God, van de God van Israel.
Psa 68:9 (68:10) Gij hebt een regen van gaven gezonden, o God! en Gij hebt Uw erfenis gesterkt, toen zij mat was geworden.
Psa 68:10 (68:11) Uw gemeente woonde daarin; U bereidde ze door Uw goedheid voor de ellendige, o God!
Psa 68:11 (68:12) De HEERE gaf te spreken; groot was de schare der vrouwen, die het verkondigden.
Psa 68:12 (68:13) De koningen der legerscharen vluchtten weg, zij vluchtten weg; en zij, die thuis bleef, deelde de roof uit.
Psa 68:13 (68:14) Zelfs tussen de schaapskudden, zult gij toch worden als vleugels van een duif, overdekt met zilver, waarvan de veren met geel goud zijn bewerkt
Psa 68:14 (68:15) Toen de Almachtige de koningen daarin verstrooide, werd zij sneeuwwit als op de berg Zalmon.
Psa 68:15 (68:16) De berg van God is een uitzichtrijke berg; de berg van God is een heuvelachtige berg.  *)
Psa 68:16 (68:17) Waarom springt gij op, gij heuvelachtige bergen? Deze berg heeft God begeerd tot Zijn woning; ook zal er de HEERE wonen in eeuwigheid.
Psa 68:17 (68:18) Gods wagens zijn tweemaal tienduizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinaï in heiligheid!
Psa 68:18
Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevangen genomen; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen om bij U te wonen, o HEERE God!
Psa 68:19 (68:20) Geloofd zij de Heere; dag bij dag overlaadt Hij ons. Die God is onze Zaligheid. Sela.
Psa 68:20 (68:21) Die God is ons een God van volkomen Zaligheid; en bij de HEERE, de Heere, zijn uitkomsten tegen de dood.
Psa 68:21 (68:22) Voorzeker zal God het hoofd van Zijn vijanden verslaan, de harige schedel van hem, die in zijn overtredingen wandelt.
Psa 68:22 (68:23) De Heere heeft gezegd: Ik zal terugbrengen uit Basan; Ik zal terugbrengen uit de diepten van de zee.
Psa 68:23 (68:24) Opdat gij uw voet, ja, de tong van uw honden, moogt steken in het bloed van de vijanden, van een ieder van hen.
Psa 68:24 (68:25) O God! zij hebben Uw gangen gezien, de gangen van mijn God, van mijn Koning, in het heiligdom.
Psa 68:25 (68:26) De zangers gingen voor, de speellieden daarachter, in het midden de maagden, spelend op tamboerijnen.
Psa 68:26 (68:27) Looft God in de gemeenten, de Heere, gij, die zijt uit de springader van Israel!
Psa 68:27 (68:28) Daar is Benjamin de kleine, die over hen heerste, de vorsten van Juda, met hun vergadering, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Nafthali.
Psa 68:28 (68:29) Uw God heeft uw sterkte geboden; sterk, o God, wat Gij aan ons gewerkt hebt!
Psa 68:29 (68:30) Omwille van Uw tempel te Jeruzalem, zullen U de koningen geschenken brengen.
Psa 68:30 (68:31) Verschrik het wild gedierte, de menigte der stieren met de kalveren der volken; en die, die zich onderwerpt met stukken zilver. Hij heeft de volken verstrooid, die lust hebben in oorlogen.
Psa 68:31 (68:32) Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte; Kush zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken.
Psa 68:32 (68:33) Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode; psalmzingt de Heere! Sela.
Psa 68:33 (68:34) Hem, Die daar rijdt in de hemel der hemelen, Die van ouds is; ziet, Hij geeft Zijn stem, een stem der sterkte.
Psa 68:34 (68:35) Geeft Gode sterkte! Zijn hoogheid is over Israel, en Zijn sterkte in de bovenste wolken.
Psa 68:35 (68:36) O God! Gij zijt vreselijk vanuit Uw heiligdommen; de God van Israel, Die geeft het volk sterkte en krachten. Geloofd zij God!

Psalm 69
Psa 69:1 Een psalm van David, voor de opperzangmeester, op Schoschannim.
(69:2) Verlos mij, o God! want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel.
Psa 69:2 (69:3) Ik ben gezonken in bodemloze modder, waar men niet kan staan; ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij.  *)
Psa 69:3 (69:4) Ik ben vermoeid van mijn roepen, mijn keel is ontstoken, mijn ogen zijn bezweken, waar ik wacht op mijn God.
Psa 69:4 (69:5) Die mij zonder oorzaak haten, zijn meer dan de haren van mijn hoofd; die mij zoeken te vernielen, die mij om valse oorzaken vijand zijn, zijn machtig geworden; wat ik niet geroofd heb, moet ik wedergeven.
Psa 69:5 (69:6) O God! Gij weet van mijn dwaasheid, en mijn zonden zijn voor U niet verborgen.
Psa 69:6 (69:7) Laat hen door mij niet beschaamd worden, die U verwachten, o Heere, HEERE der legerscharen, laat hen door mij niet te schande worden, die U zoeken, o God van Israel!
Psa 69:7 (69:8) Want om Uwentwil draag ik smaad; schande heeft mijn aangezicht bedekt.
Psa 69:8 (69:9) Ik ben mijn broeders vreemd geworden, en onbekend aan de kinderen van mijn moeder.
Psa 69:9
(69:10) Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de smadingen door hen, die U smaden, zijn op mij gevallen.
Psa 69:10 (69:11) En ik heb geweend in het vasten van mijn ziel; maar het is mij geworden tot allerlei smaad.
Psa 69:11 (69:12) En ik heb een zak tot mijn kleed aangedaan; maar ik ben hun tot een spotrede geworden.
Psa 69:12 (69:13) Die in de poort zitten, kletsen over mij; en ik ben een snarenspel voor degenen, die sterke drank drinken.
Psa 69:13 (69:14) Maar mij aangaande, mijn gebed is tot U, o HEERE; in een tijd van welbehagen, o God! door de grootheid van Uw goedertierenheid; verhoor mij door de trouw van Uw heil.
Psa 69:14 (69:15) Ruk mij uit het slijk, en laat mij niet zinken; laat mij gered worden van mijn haters, en uit de diepten der wateren.
Psa 69:15 (69:16) Laat de watervloed mij niet overstromen, en laat de diepte mij niet verslinden; en laat de put zijn mond over mij niet toesluiten.
Psa 69:16 (69:17) Verhoor mij, o HEERE, want Uw goedertierenheid is goed; zie mij aan naar de grootheid van Uw barmhartigheden.
Psa 69:17 (69:18) En verberg Uw aangezicht niet van Uw knecht, want ik ben bang; haast U, verhoor mij.
Psa 69:18 (69:19) Nader tot mijn ziel, bevrijd ze; verlos mij vanwege mijn vijanden.
Psa 69:19 (69:20) Gij weet mijn versmaadheid, en mijn schaamte, en mijn schande; al mijn benauwers zijn voor U.
Psa 69:20 (69:21) De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak; en ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden.
Psa 69:21
(69:22) Ja, zij hebben mij gal tot mijn spijs gegeven; en in mijn dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven.
Psa 69:22
(69:23) Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik, en tot volle vergelding, tot een valstrik.
Psa 69:23 (69:24) Laat hun ogen duister worden, dat zij niet zien; en doe hun lenden gedurig wankelen.
Psa 69:24 (69:25) Stort over hen Uw gramschap uit; en de hitte van Uw toorn treffe hen.
Psa 69:25
(69:26) Hun woonplaats zij verwoest; in hun tenten zij geen inwoner.
Psa 69:26 (69:27) Want zij vervolgen, die Gij geslagen hebt; en spreken van de smart van hen, die door U gewond zijn.
Psa 69:27 (69:28) Doe misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet komen in Uw gerechtigheid.
Psa 69:28 (69:29) Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet geschreven worden.
Psa 69:29 (69:30) Doch ik ben ellendig en in smart; Uw heil, o God! zette mij in een hoog vertrek.
Psa 69:30 (69:31) Ik zal Gods Naam prijzen met gezang, en Hem met dankzegging groot maken.
Psa 69:31 (69:32) En het zal de HEERE aangenamer zijn dan een os, of een jonge stier met hoorns en hoeven.
Psa 69:32 (69:33) De zachtmoedigen zullen, als zij dit gezien hebben, zich verblijden; en gij, die God zoekt, uw hart zal leven.
Psa 69:33 (69:34) Want de HEERE hoort de armen, en Hij veracht Zijn gevangenen niet.
Psa 69:34 (69:35) Dat Hem prijzen de hemel en de aarde, de zeeën, en al wat daarin beweegt.
Psa 69:35 (69:36) Want God zal Sion verlossen, en de steden van Juda bouwen; en aldaar zullen zij wonen, en haar erfelijk bezitten;
Psa 69:36 (69:37) En het zaad van Zijn knechten zal haar beërven; en de liefhebbers van Zijn Naam zullen daarin wonen.

Psalm 70
Psa 70:1 Een psalm van David, voor de opperzangmeester, om te doen gedenken.
(70:2) Haast U, o God, om mij te verlossen, o HEERE, tot mijn hulp.
Psa 70:2 (70:3) Laat hen beschaamd en schaamrood worden, die mijn ziel zoeken; laat hen teruggedreven en te schande worden, die lust hebben aan mijn kwaad.
Psa 70:3 (70:4) Laat hen terugkeren tot loon van hun beschaming, die daar zeggen: Ha, ha!
Psa 70:4 (70:5) Laat in U vrolijk en verblijd zijn allen, die U zoeken; laat de liefhebbers van Uw heil gedurig zeggen: God zij groot gemaakt!
Psa 70:5 (70:6) Maar ik ben ellendig en nooddruftig; o God, haast U tot mij; Gij zijt mijn Hulp en mijn Bevrijder; HEERE, vertoef niet!

Psalm 71
Psa 71:1 Op U, o HEERE! vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid.
Psa 71:2 Red mij door Uw gerechtigheid, en bevrijd mij; neig Uw oor tot mij, en verlos mij.
Psa 71:3 Wees mij tot een Rots ter woning, om daarin te wonen, om gedurig daarin te gaan; Gij hebt bevel gegeven, om mij te verlossen, want Gij zijt mijn Rots en mijn Burcht.
Psa 71:4 Mijn God, bevrijd mij van de hand van de goddeloze, van de hand van degene, die verkeerd handelt, en van de opgeblazene.
Psa 71:5 Want Gij zijt mijn Verwachting, Heere, HEERE! mijn Vertrouwen van mijn jeugd aan.
Psa 71:6 Op U heb ik gesteund van de buik af; van mijn geboorte af zijt Gij mijn Uithelper; mijn lof is gedurig van U.
Psa 71:7 Ik ben velen als een wonder geweest; doch Gij zijt mijn sterke Toevlucht.
Psa 71:8 Laat mijn mond vervuld worden met Uw lof, de ganse dag met Uw heerlijkheid.
Psa 71:9 Verwerp mij niet in de tijd van de ouderdom; verlaat mij niet, terwijl mijn kracht vergaat.
Psa 71:10 Want mijn vijanden spreken van mij, en die op mijn ziel loeren, beraadslagen tezamen,
Psa 71:11 Zeggende: God heeft hem verlaten; jaagt na, en grijpt hem, want er is geen verlosser.
Psa 71:12 O God, wees niet verre van mij; mijn God! haast U tot mijn hulp.
Psa 71:13 Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die mijn ziel vijandig zijn; laat hen met smaad en schande overdekt worden, die mijn kwaad zoeken.
Psa 71:14 Doch ik zal gedurig hopen, en zal al Uw lof nog groter maken.
Psa 71:15 Mijn mond zal Uw gerechtigheid vertellen, en altijd Uw heil; want hun betoning is talloos.
Psa 71:16 Ik zal de machtige daden van de Heere bekend maken; ik zal Uw gerechtigheid vermelden, de Uwe alleen.
Psa 71:17 O God! Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen.
Psa 71:18 Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dit volgende geslacht verkondig Uw arm, alle nakomelingen Uw macht.
Psa 71:19 Ook is Uw gerechtigheid, o God, hoog tot de wolken; Gij, Die grote dingen gedaan hebt; o God! wie is U gelijk?
Psa 71:20 Gij, Die mij veel benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weer levend maken, en mij weer ophalen uit de afgronden der aarde.
Psa 71:21 Gij zult mijn grootheid vermeerderen, en mij rondom vertroosten.
Psa 71:22 Ook zal ik U loven met de luit, ja Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o Heilige Israels!
Psa 71:23 Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij verlost hebt.
Psa 71:24 Ook zal mijn tong Uw gerechtigheid de ganse dag uitspreken, want zij zijn beschaamd, want zij zijn schaamrood geworden, die mijn kwaad zoeken.

Psalm 72
Psa 72:1 Voor Salomo. O God! geef de koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid aan de zoon van de koning.
Psa 72:2 Zo zal hij Uw volk richten met gerechtigheid, en Uw nooddruftigen met recht.
Psa 72:3 De bergen zullen het volk vrede dragen, ook de heuvels, met gerechtigheid.
Psa 72:4 Hij zal de nooddruftigen van het volk richten; hij zal de kinderen van de nooddruftige verlossen, en de verdrukker verbrijzelen.
Psa 72:5 Zij zullen U vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht.
Psa 72:6 Hij zal neerdalen als een regen op het nagras, als de druppels, die de aarde bevochtigen.
Psa 72:7 In zijn dagen zal de rechtvaardige bloeien, en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij.
Psa 72:8 En hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde.
Psa 72:9 De ingezetenen van dorre plaatsen zullen voor zijn aangezicht knielen, en zijn vijanden zullen het stof lekken.
Psa 72:10 De koningen van Tharsis en de eilanden zullen geschenken aanbieden; de koningen van Scheba en Seba zullen eerbewijzen betonen.
Psa 72:11 Ja, alle koningen zullen zich voor hem neerbuigen, alle heidenen zullen hem dienen.
Psa 72:12 Want hij zal de nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders de ellendige, en die geen helper heeft.
Psa 72:13 Hij zal Zich de arme en nooddruftige erbarmen, en de zielen van de nooddruftigen verlossen.
Psa 72:14 Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in zijn ogen.
Psa 72:15 En hij zal leven; en men zal hem geven van het goud van Scheba, en men zal gedurig voor hem bidden; de ganse dag zal men hem zegenen.
Psa 72:16 Is er slechts een handvol koren in het land op de hoogte van de bergen, toch zal de vrucht daarvan ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde.
Psa 72:17 Zijn naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in hem gezegend worden; alle heidenen zullen hem welgelukzalig roemen.
Psa 72:18 Geloofd zij de HEERE God, de God van Israel, Die alleen wonderen doet.
Psa 72:19 En geloofd zij de Naam van Zijn heerlijkheid tot in eeuwigheid; en de ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld. Amen, ja, amen.
Psa 72:20 De gebeden van David, de zoon van Isaï, hebben een einde.

Psalm 73
Psa 73:1 Een psalm van Asaf. Immers is God Israel goed, degenen, die rein van hart zijn.
Psa 73:2 Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken; mijn treden bijna uitgegleden.
Psa 73:3 Want ik was nijdig op de dwazen, ziende de vrede van de goddelozen.
Psa 73:4 Want er zijn geen banden tot aan hun dood toe, en hun kracht is fris.
Psa 73:5 Zij zijn niet in moeite als andere mensen, en worden zoals andere mensen niet geplaagd.
Psa 73:6 Daarom omringt hen de hoogmoed als een keten; het geweld bedekt hen als een gewaad.
Psa 73:7
Hun ogen puilen uit door het vet van hun gezicht; de inbeeldingen van hun hart zijn vol overtredingen.
Psa 73:8 Zij mergelen de mensen uit, en spreken boosaardig van verdrukking; zij spreken uit de hoogte.
Psa 73:9 Zij zetten hun mond tegen de hemel, en hun tong wandelt op de aarde, niemand sparend.
Psa 73:10 Daarom zullen zijn aanhangers hierheen keren, en water overvloedig uit hen slurpen,
Psa 73:11 Zij die zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er kennis zijn bij de Allerhoogste?
Psa 73:12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen.
Psa 73:13 Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen.
Psa 73:14 Omdat ik de ganse dag geplaagd ben, en mijn bestraffing is er elke morgen.
Psa 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik ontrouw zijn aan het geslacht van Uw kinderen.
Psa 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was verdorvenheid in mijn ogen;
Psa 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen ging, en op hun einde lette.
Psa 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen.
Psa 73:19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, gaan teniet door verschrikkingen!
Psa 73:20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten.
Psa 73:21 Toen mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd,
Psa 73:22 Toen was ik zonder verstand, en wist niets; ik was een groot beest bij U.
Psa 73:23 Ik dan zal gedurig bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat;
Psa 73:24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen.
Psa 73:25 Wie heb ik nevens U in de hemel? Nevens U wens ik mij ook niets op aarde!
Psa 73:26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rots van mijn hart, en mijn Deel in eeuwigheid.
Psa 73:27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij snijdt af, al wie van U afhoereert;
Psa 73:28 Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te zijn; ik zet mijn vertrouwen op de Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen.

Psalm 74
Psa 74:1 Een onderwijzing, voor Asaf. O God! waarom verstoot Gij in eeuwigheid? Waarom zou Uw toorn roken tegen de schapen van Uw weide?
Psa 74:2 Gedenk aan Uw vergadering, die Gij van ouds verworven hebt; de roede van Uw erfenis, die Gij verlost hebt; de berg Sion, waarop Gij gewoond hebt.
Psa 74:3 Hef Uw voeten op naar de eeuwige verwoestingen; de vijand heeft alles in het heiligdom verdorven.
Psa 74:4 Uw tegenstanders hebben in het midden van Uw vergaderplaatsen gebruld; zij hebben hun tekenen tot tekenen gesteld.
Psa 74:5 Een ieder van hen werd er bekend als houthakkers in de dichtheid van een geboomte.
Psa 74:6 Alzo hebben zij nu de graveersels van Uw heiligdommen al te samen met houwelen en beukhamers in stukken geslagen.
Psa 74:7 Zij hebben Uw heiligdommen in brand gestoken; ter aarde toe hebben zij de woning van Uw Naam ontheiligd.
Psa 74:8 Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ons hen tezamen uitplunderen; zij hebben al Gods vergaderplaatsen in het land verbrand.
Psa 74:9 Wij zien onze tekenen niet; er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet, hoe lang.
Psa 74:10 Hoe lang, o God! zal de tegenstander smaden? Zal de vijand Uw Naam in eeuwigheid lasteren?
Psa 74:11 Waarom trekt Gij Uw hand, ja, Uw rechterhand af? Trek haar uit het midden van Uw boezem; maak een einde.
Psa 74:12 Evenwel is God mijn Koning van ouds af, Die verlossingen werkt in het midden der aarde.
Psa 74:13 Gij hebt door Uw macht de zee gespleten; Gij hebt de koppen van het zeemonster in de wateren verbroken.
Psa 74:14 Gij hebt de koppen van de Leviathan verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen.  
*)
Psa 74:15 Gij hebt een fontein en beek gekliefd; Gij hebt sterke rivieren uitgedroogd.
Psa 74:16 De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe; Gij hebt het licht en de zon bereid.
Psa 74:17 Gij hebt al de grenzen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd.
Psa 74:18 Gedenk hieraan; de vijand heeft de HEERE gesmaad, en een dwaas volk heeft Uw Naam gelasterd.
Psa 74:19 Geef aan het wild gedierte de ziel van Uw tortelduif niet over; vergeet de hoop van Uw ellendigen niet in eeuwigheid.
Psa 74:20 Aanschouw het verbond; want de duistere plaatsen van het land zijn vol woningen van geweld.
Psa 74:21 Laat de verdrukte niet beschaamd terugkeren; laat de ellendige en nooddruftige Uw Naam prijzen.
Psa 74:22 Sta op, o God! twist Uw twistzaak; gedenk de smaad, die U van de dwaas ondervindt de ganse dag.
Psa 74:23 Vergeet niet het geroep van Uw tegenstanders; het getier van hen, die tegen U opstaan, klimt gedurig op.

Psalm 75
Psa 75:1 Voor de opperzangmeester, Al-tascheth; een psalm, een lied, voor Asaf.
(75:2) Wij loven U, o God! wij loven, dat Uw Naam nabij is; men vertelt Uw wonderen.  *)
Psa 75:2 (75:3) Als de bestemde tijd zal zijn aangebroken, zo zal ik in rechtvaardigheid regeren.
Psa 75:3 (75:4) Het land en al zijn inwoners waren versmolten; maar Ik heb zijn pilaren vastgemaakt. Sela.
Psa 75:4 (75:5) Ik heb gezegd tot de onzinnigen: Weest niet onzinnig; en tot de goddelozen: Verhoogt de hoorn niet.
Psa 75:5 (75:6) Verhoogt uw hoorn niet; spreekt niet trots met stijve nek.
Psa 75:6 (75:7) Want het verhogen komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn;
Psa 75:7 (75:8) Maar God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen.
Psa 75:8 (75:9) Want in des HEEREN hand is een beker, en de wijn is beroerd, vol vermenging, en Hij schenkt daaruit; alle goddelozen der aarde zullen zijn droesems uitzuigende drinken.
Psa 75:9 (75:10) En ik zal in eeuwigheid verkondigen, psalmzingen de God van Jakob.
Psa 75:10 (75:11) En ik zal alle hoornen der goddelozen afhouwen; de hoornen van de rechtvaardige zullen verhoogd worden.

Psalm 76
Psa 76:1 Een psalm, een lied van Asaf, voor de opperzangmeester, op de Neginoth.
(76:2) God is bekend in Juda; Zijn Naam is groot in Israel.  *)
Psa 76:2 (76:3) In Salem is Zijn tabernakel, in Sion Zijn woning.
Psa 76:3 (76:4) Daar heeft Hij verbroken de vurige pijlen van de boog, het schild, en het zwaard, en de oorlog. Sela.
Psa 76:4 (76:5) Gij zijt doorluchtig en heerlijk, meer dan de bergen vervuld met de buit.  *)
Psa 76:5 (76:6) De moedigen zijn beroofd geworden; zij hebben hun slaap gesluimerd; en geen van de dappere mannen hebben hun handen gebruikt.
Psa 76:6 (76:7) Door Uw bestraffing, o God van Jakob! zijn samen wagen en paard in slaap gevallen.
Psa 76:7 (76:8) Gij, vreselijk zijt Gij; en wie zal voor Uw aangezicht bestaan, vanwege Uw toorn?
Psa 76:8 (76:9) Gij deed een oordeel horen uit de hemel; de aarde vreesde en werd stil,
Psa 76:9 (76:10) Toen God opstond ten oordeel, om alle zachtmoedigen der aarde te verlossen. Sela.
Psa 76:10 (76:11) Want de grimmigheid van de mens zal U loffelijk maken; met het overblijfsel der grimmigheden zult Gij U gorden.
Psa 76:11 (76:12) Doet geloften en betaalt ze de HEERE, uw God, gij allen, die rondom Hem zijt! Laat hen Hem, Die te vrezen is, geschenken brengen;
Psa 76:12 (76:13) Die de geest der vorsten als druiven afsnijdt; Die de koningen der aarde vreselijk is.

Psalm 77
Psa 77:1 Een psalm van Asaf, voor de opperzangmeester, voor Jeduthun.
(77:2) Mijn stem is tot God, en ik roep; mijn stem is tot God, en Hij zal het oor tot mij neigen.
Psa 77:2 (77:3) Ten dage van mijn benauwdheid zocht ik de HEERE; mijn hand was des nachts uitgestrekt, zonder ophouden; mijn ziel weigerde getroost te worden.
Psa 77:3 (77:4) Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar; peinsde ik, zo werd mijn ziel overstelpt. Sela.
Psa 77:4 (77:5) Gij hield mijn ogen wakker; ik was verslagen, en sprak niet.
Psa 77:5 (77:6) Ik overdacht de dagen van ouds, de jaren der eeuwen.
Psa 77:6 (77:7) Ik dacht aan mijn snarenspel; in de nacht overlegde ik in mijn hart, en mijn geest onderzocht:
Psa 77:7 (77:8) Zal dan de Heere voor eeuwig verstoten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn?
Psa 77:8 (77:9) Is Zijn goedertierenheid voor altijd geëindigd? Is de belofte teruggenomen, van geslacht tot geslacht?
Psa 77:9 (77:10) Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten? Sela.
Psa 77:10 (77:11) Daarna zei ik: Dit is mijn eigen ongerechtigheid; maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert.
Psa 77:11 (77:12) Ik zal de daden van de HEERE gedenken; ja, ik zal gedenken Uw wonderen van oudsher;
Psa 77:12 (77:13) En al Uw werken overdenken, en van Uw daden spreken.
Psa 77:13 (77:14) O God! Uw weg is in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk God?
Psa 77:14 (77:15) Gij zijt die God, Die wonder doet; Gij hebt Uw macht geopenbaard onder de volken.
Psa 77:15 (77:16) Gij hebt Uw volk door Uw arm verlost; de kinderen van Jakob en van Jozef. Sela.
Psa 77:16 (77:17) De wateren zagen U, o God! de wateren zagen U, zij beefden; ook de afgronden sidderden.
Psa 77:17 (77:18) De dikke wolken goten water uit; de bovenste wolken gaven geluid; ook gingen Uw pijlen daarheen.
Psa 77:18 (77:19) Het geluid van Uw donder was in het rond; de bliksems verlichtten de wereld; de aarde werd beroerd en schudde.
Psa 77:19 (77:20) Uw weg was in de zee, en Uw pad in grote wateren, en Uw voetstappen werden niet bekend.
Psa 77:20 (77:21) U leidde Uw volk, als een kudde door de hand van Mozes en Aäron.

Psalm 78
Psa 78:1 Een onderwijzing van Asaf. O mijn volk! neem mijn leer ter ore; neig uw oor tot de redenen van mijn mond.
Psa 78:2 Ik zal mijn mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden van oudsher overvloedig uitstorten;
Psa 78:3 Die wij gehoord hebben en weten ze, en onze vaders ons verteld hebben.
Psa 78:4 Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden van de HEERE, en Zijn macht, en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft.
Psa 78:5 Want Hij heeft een getuigenis opgericht in Jakob, en een wet gesteld in Israel; die Hij onze vaderen geboden heeft, dat zij ze hun kinderen zouden bekend maken;
Psa 78:6 Opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden; en zouden opstaan, en vertellen ze hun kinderen;
Psa 78:7 En dat zij hun hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren;
Psa 78:8 En dat zij niet zouden worden gelijk hun vaders, een wederhorig en weerspannig geslacht; een geslacht, dat zijn hart niet richtte, en welks geest niet getrouw was met God.

Psa 78:9 De kinderen van Efraïm, gewapende boogschutters, keerden terug ten dage van de strijd.
Psa 78:10 Zij hielden Gods verbond niet, en weigerden te wandelen in Zijn wet.
Psa 78:11 En zij vergaten Zijn daden, en Zijn wonderen, die Hij hun had doen zien.
Psa 78:12 Voor hun vaderen had Hij wonderen gedaan, in Egypteland, in het veld van Zoan.
Psa 78:13 Hij kliefde de zee, en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een muur.
Psa 78:14 En Hij leidde hen overdag met een wolk, en de hele nacht met een licht van vuur.
Psa 78:15 Hij kliefde de rotsstenen in de woestijn, en drenkte hen overvloedig, als uit afgronden.
Psa 78:16 Want Hij bracht stromen voort uit de steenrots, en deed de wateren afdalen als rivieren.
Psa 78:17 Nog gingen zij verder met tegen Hem te zondigen, de Allerhoogste verbitterend in de dorre wildernis.
Psa 78:18 En zij verzochten God in hun hart, voedsel verlangend naar hun begeren.
Psa 78:19 En zij spraken tegen God, zij zeiden: Zou God in de woestijn een tafel kunnen toerichten?
Psa 78:20 Ziet, Hij heeft de rots geslagen, dat er wateren uit vloeiden, en beken overvloedig baan braken, zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volk vlees toebereiden?
Psa 78:21 De HEERE dat horende, werd verbolgen; en een vuur werd ontstoken tegen Jakob, ook ging toorn op tegen Israel;
Psa 78:22 Omdat zij in God niet geloofden, en op Zijn heil niet vertrouwden.
Psa 78:23 Toch gebood Hij de wolken van boven, en opende de deuren van de hemel;
Psa 78:24 En regende op hen het manna om te eten, gaf hun hemels koren.
Psa 78:25 Een ieder at het brood der engelen; Hij zond hun leeftocht tot verzadiging.
Psa 78:26 Hij dreef de oostenwind voort in de hemel, en voerde de zuidenwind aan door Zijn macht;
Psa 78:27 En regende op hen vlees als stof, en gevleugeld gevogelte als zand der zeeën;
Psa 78:28 En deed het vallen in het midden van hun legerplaats, rondom hun woningen.
Psa 78:29 Toen aten zij, en werden meer dan verzadigd; Hij gaf hun hun begeerte.
Psa 78:30 Hun begeerte was nog niet bevredigd; hun spijs was nog in hun mond,
Psa 78:31 Toen Gods toorn tegen hen opsteeg, dat Hij van hun machtigsten doodde, en de jongeren van Israel neervelde.
Psa 78:32 Ondanks dit alles zondigden zij verder, en geloofden Zijn wonderen niet.
Psa 78:33 Daarom verteerde Hij hun dagen in ijdelheid, en hun jaren in verschrikking.
Psa 78:34 Als Hij hen doodde, zo vroegen zij naar Hem, keerden terug, en zochten God vroeg;
Psa 78:35 En herinnerden zich, dat God hun Rots was, en God, de Allerhoogste, hun Verlosser.
Psa 78:36 En zij vleiden Hem met hun mond, en logen Hem met hun tong.
Psa 78:37 Want hun hart was niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw in Zijn verbond.
Psa 78:38 Doch Hij, barmhartig zijnde, verzoende de ongerechtigheid, en verdierf hen niet; maar wendde dikwijls Zijn toorn af, en wekte Zijn ganse grimmigheid niet op.
Psa 78:39 Hij bedacht, dat zij vlees waren, een wind, die heengaat en niet weerkeert.
Psa 78:40 Hoe dikwijls verbitterden zij Hem in de woestijn, deden Hem smart aan in de wildernis!
Psa 78:41 Want zij keerden om, en verzochten God, en tartten de Heilige Israels.
Psa 78:42
Zij dachten niet aan Zijn hand, aan de dag, toen Hij hen van de vijand verloste;
Psa 78:43 Hoe Hij Zijn tekenen stelde in Egypte, en Zijn wonderen in het veld van Zoan;
Psa 78:44 En hun wateren in bloed veranderde, en hun stromen, opdat zij niet zouden drinken.
Psa 78:45 Hij zond een mengsel van ongedierte onder hen, dat hen verteerde, en kikvorsen, die hen verdierven.
Psa 78:46 En Hij gaf hun gewas aan de kruidworm, en hun arbeid aan de sprinkhaan.
Psa 78:47 Hij doodde hun wijnstok door de hagel, en hun wilde vijgenbomen door vurige hagelsteen.
Psa 78:48 Ook gaf Hij hun vee aan de hagel over, en hun beesten aan de vurige kolen.
Psa 78:49 Hij zond onder hen de hitte van Zijn toorn, verbolgenheid, en verstoordheid, en benauwdheid, een schare van boze engelen.
Psa 78:50 Hij bereidde een pad voor Zijn toorn; Hij onttrok hun ziel niet van de dood; en hun gedierte gaf Hij aan de pestilentie over.
Psa 78:51 En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, de eerstelingen van hun kracht in de tenten van Cham.
Psa 78:52 En Hij voerde Zijn volk als schapen, en leidde hen, als een kudde, in de woestijn.
Psa 78:53 Ja, Hij leidde hen zeker, zodat zij niet vreesden; want de zee had hun vijanden overdekt.
Psa 78:54 En Hij bracht hen tot de grens van Zijn heiligheid, tot deze berg, die Zijn rechterhand verkregen heeft.
Psa 78:55 En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en liet hen hun erfenis verkrijgen, en deed de stammen van Israel in hun tenten wonen.
Psa 78:56 Maar zij verzochten en verbitterden God, de Allerhoogste, en onderhielden Zijn getuigenissen niet.
Psa 78:57 En zij weken terug, en handelden trouweloos, gelijk hun vaders; zij zijn omgekeerd, als een bedrieglijke boog.
Psa 78:58 En zij verwekten Hem tot toorn door hun offerhoogten, en verwekten Hem tot naijver door hun gesneden beelden.
Psa 78:59 God hoorde het en werd verbolgen, en verfoeide Israel grotelijks.
Psa 78:60 Daarom verliet Hij de tabernakel te Silo, de tent, die Hij tot een woning gesteld had onder de mensen.
Psa 78:61 En Hij gaf Zijn kracht in de gevangenis, en Zijn heerlijkheid in de hand van de tegenstanders.
Psa 78:62 En Hij leverde Zijn volk over aan het zwaard, en werd verbolgen tegen Zijn erfenis.
Psa 78:63 Het vuur verteerde hun jongeren, en hun jongedochters werden niet geprezen.
Psa 78:64 Hun priesters vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden niet.
Psa 78:65 Toen ontwaakte de Heere, als een slapende, als een held, die juicht van de wijn.
Psa 78:66 En Hij sloeg Zijn tegenstanders terug; Hij deed hun eeuwige smaadheid aan.
Psa 78:67 Doch Hij verwierp de tent van Jozef, en de stam van Efraïm verkoos Hij niet.
Psa 78:68 Maar Hij verkoos de stam van Juda, de berg Sion, die Hij liefhad.
Psa 78:69 En Hij bouwde Zijn heiligdom als hoogten, als de aarde, die Hij gegrondvest heeft in eeuwigheid.
Psa 78:70 En Hij verkoos Zijn knecht David, en nam hem van de schaapskooien;
Psa 78:71 Van achter de zogende schapen deed Hij hem komen, om te weiden Jakob, Zijn volk, en Israel, Zijn erfenis.
Psa 78:72 hij heeft hen geweid naar de oprechtheid van zijn hart, en heeft hen geleid met een zeer verstandig beleid van zijn handen.

Psalm 79
Psa 79:1 Een psalm van Asaf. O God! Heidenen zijn gekomen in Uw erfenis; zij hebben de tempel van Uw heiligheid verontreinigd; zij hebben Jeruzalem tot puinhopen gemaakt.
Psa 79:2 Zij hebben de dode lichamen van Uw knechten aan de vogels van de hemel tot spijs gegeven; het vlees van Uw gunstgenoten aan de dieren van het land.
Psa 79:3 Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem als water vergoten; en er was niemand, die hen begroef.
Psa 79:4 Wij zijn onze buren een smaad geworden; een spot en schimp voor hen, die rondom ons zijn.
Psa 79:5 Hoe lang, HEERE? Zult Gij eeuwig toornen? Zal Uw ijver als vuur branden?
Psa 79:6 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen, en over de koninkrijken, die Uw Naam niet aanroepen.
Psa 79:7 Want men heeft Jakob opgegeten, en zij hebben zijn lieflijke woning verwoest.
Psa 79:8 Gedenk ons de vorige misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen; want wij zijn zeer verzwakt.
Psa 79:9 Help ons, o God van ons heil! omwille van de eer van Uw Naam; en red ons, en doe verzoening over onze zonden, omwille van Uw Naam.
Psa 79:10 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak van het vergoten bloed van Uw knechten onder de heidenen voor onze ogen bekend worden.
Psa 79:11 Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud hen die ter dood gedoemd zijn, naar de kracht van uw arm.
Psa 79:12 En geef onze naburen zevenvoudig weer in hun schoot hun smaad, waarmee zij U, o Heere! gesmaad hebben.
Psa 79:13 Zo zullen wij, Uw volk en de schapen van Uw weide, U loven in eeuwigheid, van geslacht tot geslacht; wij zullen Uw roem vertellen.

Psalm 80
Psa 80:1 Voor de opperzangmeester, op Schoschannim; een getuigenis, een psalm van Asaf.
(80:2) O Herder van Israel! neem ter ore, Die Jozef als schapen leidde; Die tussen de cherubim troont, verschijn blinkende.  *)
Psa 80:2 (80:3) Wek Uw macht op voor het aangezicht van Efraïm, en Benjamin, en Manasse, en kom tot onze verlossing.
Psa 80:3 (80:4) O God! herstel ons weer, en laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.
Psa 80:4 (80:5) O HEERE, God der legerscharen! hoe lang zult Gij toornen tegen het gebed van Uw volk?
Psa 80:5 (80:6) Gij spijzigt hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen overvloedig.
Psa 80:6 (80:7) Gij hebt ons onze buurlanden tot een twistpunt gesteld, en onze vijanden spotten onder elkaar.
Psa 80:7 (80:8) O God der legerscharen! herstel ons weer, en laat Uw aangezicht lichten; zo zullen wij verlost worden.
Psa 80:8 (80:9) Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven, en hebt die geplant;
Psa 80:9 (80:10) Gij hebt de plaats voor hem bereid, en hem wortels doen schieten, zodat hij het land vervuld heeft.
Psa 80:10 (80:11) De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als cederbomen Gods.
Psa 80:11 (80:12) Hij schoot zijn ranken uit tot aan de zee, en zijn scheuten tot aan de rivier.
Psa 80:12 (80:13) Waarom hebt Gij zijn muren doorbroken, zodat allen, die langs de weg voorbijgaan, hem plukken?
Psa 80:13 (80:14) Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet, en het wild van het veld heeft hem afgeweid.
Psa 80:14 (80:15) O God der legerscharen! keer toch weer; aanschouw uit de hemel, en zie, en bezoek deze wijnstok,
Ps 80:15 (80:16) En de wijngaard, die Uw rechterhand geplant heeft, en de Tak, die Gij U verkozen hebt!
Psa 80:16 (80:17) Hij is met vuur verbrand; hij is afgehouwen; zij komen om door de waarschuwing van Uw aangezicht.
Psa 80:17 (80:18) Uw hand zij over de man van Uw rechterhand, over de zoon des mensen, die Gij U verkozen hebt.
Psa 80:18 (80:19) Zo zullen wij van U niet scheiden; behoud ons in het leven, zo zullen wij Uw Naam aanroepen.
Psa 80:19 (80:20) O HEERE, God der legerscharen! herstel ons weer; laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.

Psalm 81
Psa 81:1 Voor de opperzangmeester, op de Gittith, een psalm van Asaf.
(81:2) Zingt vrolijk God, onze Sterkte; juicht de God van Jakob. *)
Psa 81:2 (81:3) Heft een psalm aan, en laat de tamboerijn klinken; de lieflijke harp met de luit.
Psa 81:3 (81:4) Blaast de bazuin bij nieuwe maan, op de bestemde tijd, op onze feestdag.
Psa 81:4 (81:5) Want dat is een inzetting in Israel, een recht van de God van Jakob.
Psa 81:5 (81:6) Hij heeft het gesteld tot een getuigenis in Jozef, toen Hij uitgetrokken was tegen Egypteland; alwaar ik gehoord heb een spraak, die ik niet verstond;
Psa 81:6 (81:7) Ik heb zijn schouder van de last onttrokken; zijn handen zijn van de mand ontslagen.
Psa 81:7 (81:8) In de benauwdheid hebt gij geroepen, en Ik hielp u uit; Ik antwoordde u uit de schuilplaats van de donder; Ik beproefde u aan de wateren van Meriba. Sela.
Psa 81:8 (81:9) Hoor o Mijn volk en Ik zal onder u betuigen, Israel, och, dat gij naar Mij zoudt horen!
Psa 81:9 (81:10) Er zal onder u geen uitheemse god wezen, en gij zult u niet voor een vreemde god neerbuigen.
Psa 81:10 (81:11) Ik ben de Heere, uw God, Die u heb opgevoerd uit het land van Egypte; doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vullen.
Psa 81:11 (81:12) Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord; en Israel heeft Mij niet gewild.
Psa 81:12 (81:13) Daarom heb Ik het overgegeven naar het goeddunken van hun hart, dat zij wandelden naar hun eigen wegen.
Psa 81:13 (81:14) Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israel in Mijn wegen gewandeld had!
Psa 81:14 (81:15) In korte tijd zou Ik hun vijanden onderworpen hebben, en Mijn hand gewend hebben tegen hun tegenstanders.
Psa 81:15 (81:16) Die de HEERE haten, zouden zich Hem geveinsd onderworpen hebben, maar hun tijd zou eeuwig geweest zijn.
Psa 81:16 (81:17) En Hij zou het gespijzigd hebben met het vette der tarwe; ja, Ik zou u verzadigd hebben met honing uit de rots.

Psalm 82
Psa 82:1 Een psalm van Asaf. God staat in de vergadering Godes; Hij oordeelt in het midden der goden;
Psa 82:2 Hoe lang zult gijlieden onrecht oordelen, en het aangezicht der goddelozen aannemen? Sela.
Psa 82:3 Doet recht de arme en de wees; rechtvaardigt de verdrukte en de arme.
Psa 82:4 Verlost de arme en de behoeftige, rukt hem uit de hand der goddelozen.
Psa 82:5 Zij weten niet, en verstaan niet; zij wandelen steeds in duisternis; daarom wankelen alle fundamenten der aarde.
Psa 82:6 Ik heb wel gezegd: Gij zijt goden; en gij zijt allen kinderen des Allerhoogsten;
Psa 82:7 Nochtans zult gij sterven als een mens; en als een van de vorsten zult gij vallen.
Psa 82:8 Sta op, o God! oordeel het aardrijk, want Gij bezit alle natiën.

Psalm 83
Psa 83:1 Een lied, een psalm van Asaf.
(83:2) O God! zwijg niet, houd U niet als doof, en zijt niet stil, o God!
Psa 83:2 (83:3) Want zie, Uw vijanden gaan te keer, en Uw haters steken het hoofd omhoog.
Psa 83:3 (83:4) Zij plegen een listige aanslag tegen Uw volk, en beraadslagen tegen Uw verborgenen.
Psa 83:4 (83:5) Zij hebben gezegd: Komt, en laat ons hen uitroeien, dat zij geen volk meer zijn; dat aan de naam van Israel niet meer gedacht worde.
Psa 83:5 (83:6) Want zij hebben eensgezind tezamen beraadslaagd; tegen U hebben zij een verbond gemaakt;
Psa 83:6 (83:7) De tenten van Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagarenen;
Psa 83:7 (83:8) Gebal, en Ammon, en Amalek, Palestina met de inwoners van Tyrus.
Psa 83:8 (83:9) Ook heeft zich Assur bij hen gevoegd; zij zijn de kinderen van Lot tot een arm geweest. Sela.
Psa 83:9 (83:10) Doe hun als Midian, als Sisera, als Jabin aan de beek Kison;
Psa 83:10 (83:11) Die verdelgd zijn te Endor; zij zijn geworden tot drek der aarde.
Psa 83:11 (83:12) Maak hen en hun prinsen als Oreb en als Zeëb, en al hun vorsten als Zebah en als Zalmuna;
Psa 83:12 (83:13) Die zeiden: Laat ons de schone woningen Gods voor ons in erfelijke bezitting nemen.
Psa 83:13 (83:14) Mijn God! maak hen als wervelend stof, als stoppelen voor de wind.
Psa 83:14 (83:15) Gelijk het vuur een woud verbrandt, en gelijk de vlam de bergen aansteekt;
Psa 83:15 (83:16) Vervolg hen alzo met Uw wervelwind, en verschrik hen met Uw storm.
Psa 83:16 (83:17) Maak hun aangezicht vol schande, opdat zij, o HEERE! Uw Naam zoeken.
Psa 83:17 (83:18) Laat hen beschaamd en verschrikt zijn tot in eeuwigheid, en laat hen schaamrood worden, en omkomen;
Psa 83:18 (83:19) Opdat zij weten dat Gij, Wiens Naam alleen is de HEERE, de Allerhoogste zijt over de ganse aarde.

Psalm 84
Psa 84:1 Voor de opperzangmeester, op de Gittith; een psalm, voor de kinderen van Korach. (84:2)
Hoe lieflijk zijn Uw woningen, o HEERE der legerscharen!   *)
Psa 84:2 (84:3) Mijn ziel verlangt, ja bezwijkt van verlangen, naar de voorhoven des HEEREN; mijn hart en mijn vlees roepen uit tot de levende God.
Psa 84:3 (84:4) Zelfs de mus vindt een huis, en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren, HEERE der legerscharen, mijn Koning, en mijn God!
Psa 84:4 (84:5) Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen; zij prijzen U voortdurend. Sela.
Psa 84:5 (84:6) Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is, in wiens hart de gebaande wegen zijn.
Psa 84:6 (84:7) Als zij door een dal van dorheid gaan, stellen zij Hem tot een fontein; ook zal de regen hen rijkelijk overdekken.
Psa 84:7 (84:8) Zij gaan van kracht tot kracht; een ieder van hen zal verschijnen voor God in Sion.
Psa 84:8 (84:9) HEERE, God der legerscharen! hoor mijn gebed; neem het ter ore, o God van Jakob! Sela.
Psa 84:9 (84:10) O God, ons Schild! zie, en aanschouw het aangezicht van Uw gezalfde.
Psa 84:10 (84:11) Want een dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders; ik koos liever aan de dorpel in het huis van mijn God te zijn, dan te wonen in de tenten der goddeloosheid.
Psa 84:11 (84:12) Want God, de HEERE, is een Zon en Schild; de HEERE zal genade en eer geven; Hij zal het goede niet onthouden aan hen, die in oprechtheid wandelen.
Psa 84:12 (84:13) HEERE der legerscharen! Welgelukzalig is de mens, die op U vertrouwt.

Psalm 85
Psa 85:1 Een psalm, voor de opperzangmeester, onder de kinderen van Korach.
(85:2) Gij zijt Uw land gunstig geweest, HEERE! de gevangenis van Jakob hebt Gij gewend.
Psa 85:2 (85:3) De misdaad van Uw volk hebt Gij weggenomen; Gij hebt al hun zonden bedekt. Sela.
Psa 85:3 (85:4) Gij hebt weggenomen al Uw verbolgenheid; Gij hebt U afgewend van de hitte van Uw toorn.
Psa 85:4 (85:5) Breng ons naar U terug, o God van ons heil! en doe teniet Uw toorn over ons.
Psa 85:5 (85:6) Zult Gij eeuwig tegen ons toornen? Zult Gij Uw toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht?
Psa 85:6 (85:7) Zult Gij ons niet weer levend maken, opdat Uw volk zich in U verblijdt?
Psa 85:7 (85:8) Toon ons Uw goedertierenheid, o HEERE, en geef ons Uw heil.
Psa 85:8 (85:9) Ik zal horen, wat God, de HEERE, spreken zal; want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenoten van vrede spreken; maar dat zij niet tot dwaasheid terugkeren.
Psa 85:9 (85:10) Zeker, Zijn heil is nabij hen, die Hem vrezen, opdat in ons land eer wone.
Psa 85:10 (85:11) De goedertierenheid en waarheid zullen elkaar ontmoeten; de gerechtigheid en vrede zullen elkaar kussen.
Psa 85:11 (85:12) De waarheid zal uit de aarde spruiten, en gerechtigheid zal vanuit de hemel nederzien.
Psa 85:12 (85:13) Ook zal de HEERE het goede geven; en ons land zal zijn vrucht geven.
Psa 85:13 (85:14)De gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht heengaan, en Hij zal ze zetten op de weg van Zijn voetstappen.

Psalm 86
Psa 86:1 Een gebed van David.
HEERE! neig Uw oor, verhoor mij; want ik ben ellendig en nooddruftig.
Psa 86:2 Bewaar mijn ziel, want ik ben Uw gunstgenoot, o Gij, mijn God! verlos Uw knecht, die op U vertrouwt.
Psa 86:3 Wees mij genadig, HEERE! want ik roep tot U de ganse dag.
Psa 86:4 Verheug de ziel van Uw knecht; want tot U, HEERE! verhef ik mijn ziel.
Psa 86:5 Want Gij, HEERE! zijt goed, en gaarne vergevende, en van grote goedertierenheid allen, die U aanroepen, HEERE!
Psa 86:6 HEERE! neem mijn gebed ter ore, en merk op de stem van mijn smekingen.
Psa 86:7 In de dag van mijn benauwdheid roep ik U aan, want Gij verhoort mij.
Psa 86:8 Onder de goden is niemand U gelijk, Heere! en er zijn geen gelijk Uw werken.
Psa 86:9 Al de heidenen, Heere! die Gij gemaakt hebt, zullen komen, en zullen zich voor Uw aanschijn neerbuigen, en Uw Naam eren.
Psa 86:10 Want Gij zijt groot, en doet wonderwerken; Gij alleen zijt God.
Psa 86:11 Leer mij, HEERE! Uw weg; ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vrees van Uw Naam.
Psa 86:12 Heere, mijn God! ik zal U met mijn ganse hart loven, en ik zal Uw Naam eren in eeuwigheid;
Psa 86:13 Want Uw goedertierenheid is groot over mij; en Gij hebt mijn ziel uit het onderste van het dodenrijk gerukt.
Psa 86:14 O God! de hovaardigen staan tegen mij op, en de vergaderingen van de tirannen zoeken mijn ziel; en zij stellen U niet voor hun ogen.
Psa 86:15 Maar Gij, Heere! zijt een barmhartig en genadig God, geduldig, en groot van goedertierenheid en waarheid.
Psa 86:16 Wend U tot mij, en wees mij genadig, geef Uw knecht Uw sterkte, en verlos de zoon van Uw dienstmaagd.
Psa 86:17 Doe aan mij een teken ten goede, opdat mijn haters het zien, en beschaamd worden, als Gij, HEERE! mij geholpen, en mij getroost zult hebben.

Psalm 87
Psa 87:1 Een psalm, een lied voor de kinderen van Korach.
Zijn grondslag is op de bergen der heiligheid.
Psa 87:2 De HEERE bemint de poorten van Sion boven alle woningen van Jakob.
Psa 87:3 Zeer heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad van God! Sela.
Psa 87:4 Ik zal Rahab en Babel vermelden, onder degenen, die Mij kennen; ziet, de Filistijn, en de Tyriër, en de inwoner van Cusch; deze zijn aldaar geboren.
Psa 87:5 En van Sion zal gezegd worden: Die en die is daarin geboren; en de Allerhoogste Zelf zal hen bevestigen.
Psa 87:6 De HEERE zal hen rekenen in het opschrijven van de volken, zeggende: Deze is aldaar geboren. Sela.
Psa 87:7 En zowel de zangers, als die een instrument bespelen, alsook al mijn fonteinen, zullen binnen u zijn.

Psalm 88
Psa 88:1 Een lied, een psalm voor de kinderen van Korach, voor de opperzangmeester, op Machalath Leannoth; een onderwijzing van Heman, de Ezrahiet.
(88:2) O HEERE, God van mijn heil! dag en nacht heb ik tot U geroepen.  *)
Psa 88:2 (88:3) Laat mijn gebed voor Uw aanschijn komen; neig Uw oor tot mijn geschrei.
Psa 88:3 (88:4) Want mijn ziel is zat van de tegenspoeden, en mijn leven raakt tot aan het graf.
Psa 88:4 (88:5) Ik ben gerekend met degenen, die in de kuil nederdalen; ik ben geworden als een man, die krachteloos is;
Psa 88:5 (88:6) Afgezonderd onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, die Gij niet meer gedenkt, en zij zijn afgesneden van Uw hand.
Psa 88:6 (88:7) Gij hebt mij in de onderste kuil gelegd, in duisternissen, in diepten.
Psa 88:7 (88:8) Uw grimmigheid ligt op mij; al Uw baren drukken mij neer. Sela.
Psa 88:8 (88:9) Mijn bekenden hebt Gij verre van mij gedaan, Gij hebt mij hun tot een grote gruwel gesteld; ik ben opgesloten, en kan er niet uitkomen.
Psa 88:9 (88:10) Mijn oog treurt vanwege verdrukking; HEERE! ik roep tot U de ganse dag; ik strek mijn handen uit tot U.
Psa 88:10 (88:11) Zult Gij wonder doen aan de doden? Of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven? Sela.
Psa 88:11 (88:12) Zal Uw goedertierenheid in het graf verteld worden, Uw trouw in het verderf?
Psa 88:12 (88:13) Zullen Uw wonderen bekend worden in de duisternis, en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?
Psa 88:13 (88:14) Maar ik, HEERE! roep tot U, en mijn gebed komt U voor in de morgenstond.
Psa 88:14 (88:15) HEERE! waarom verstoot Gij mijn ziel, en verbergt Uw aanschijn voor mij?
Psa 88:15 (88:16) Vanaf mijn jeugd ben ik bedrukt en staat de dood mij voor ogen; ik draag Uw verschrikkingen, ik ben vertwijfeld.
Psa 88:16 (88:17) Uw brandende toorn gaat keer op keer over mij heen; Uw verschrikkingen doen mij vergaan.
Psa 88:17 (88:18) De ganse dag omringen zij mij als water; tezamen omgeven zij mij.
Psa 88:18 (88:19) Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan; mijn bekenden zijn in duisternis.

Psalm 89
Psa 89:1 Een onderwijzing van Ethan, de Ezrahiet.
(89:2) Ik zal de goedertierenheid des HEEREN eeuwig zingen; ik zal Uw waarheid met mijn mond bekend maken, van geslacht tot geslacht.
Psa 89:2 (89:3) Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwig gebouwd worden; in de hemelen zelf hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende:
Psa 89:3 (89:4) Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen:
Psa 89:4 (89:5) Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela.
Psa 89:5 (89:6) Daarom loven de hemelen Uw wonderen, o HEERE! ook is Uw trouw in de gemeente der heiligen.
Psa 89:6 (89:7) Want wie kan in de hemel met de HEERE vergeleken worden? Wie is de HEERE gelijk, onder de kinderen der machtigen?
Psa 89:7 (89:8) God is grotelijks geducht in de vergadering der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn.
Psa 89:8 (89:9) O HEERE, God der legerscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw trouw is rondom U.
Psa 89:9 (89:10) Gij heerst over het woeden der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze.
Psa 89:10 (89:11) Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid door de arm van Uw macht.
Psa 89:11 (89:12) De hemel is van U, ook is de aarde van U; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrondvest.
Psa 89:12 (89:13) Het noorden en het zuiden hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam.
Psa 89:13 (89:14) Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog.
Psa 89:14 (89:15) Gerechtigheid en gericht zijn de vastheid van Uw troon; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn uit.
Psa 89:15 (89:16) Welgelukzalig is het volk, dat de blijde klank kent; zij wandelen in het licht van Uw aanschijn.
Psa 89:16 (89:17) Zij zullen zich de ganse dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden.
Psa 89:17 (89:18) Want Gij zijt de heerlijkheid van hun kracht; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden.
Psa 89:18 (89:19) Want ons schild is van de HEERE, en onze koning is van de Heilige Israels.
Psa 89:19 (89:20) Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een uitverkorene uit het volk verhoogd.
Psa 89:20 (89:21) Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd;
Psa 89:21 (89:22) Met wie Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken.
Psa 89:22 (89:23) De vijand zal hem niet verdringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken.
Psa 89:23 (89:24) Maar Ik zal zijn tegenstanders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik slaan.
Psa 89:24 (89:25) En Mijn trouw en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden.
Psa 89:25 (89:26) En Ik zal zijn hand over de zee zetten, en zijn rechterhand over de rivieren.
Psa 89:26 (89:27) Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rots van mijn heil!
Psa 89:27 (89:28) Ook zal Ik hem als een eerstgeboren zoon stellen, de hoogste over de koningen der aarde.
Psa 89:28 (89:29) Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond met hem zal bestendig zijn.
Psa 89:29 (89:30) En Ik zal zijn zaad voor eeuwig bevestigen, en zijn troon als de dagen der hemelen.
Psa 89:30 (89:31) Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen;
Psa 89:31 (89:32) Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden;
Psa 89:32 (89:33) Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met slagen.
Psa 89:33 (89:34) Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en Mijn trouw zal niet falen.
Psa 89:34 (89:35) Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen.
Psa 89:35 (89:36) Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege!
Psa 89:36 (89:37) Zijn zaad zal in eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon.
Psa 89:37 (89:38) Hij zal eeuwig bevestigd worden, gelijk de maan, als de trouwe getuige in de hemel. Sela.

Psa 89:38 (89:39) Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde.
Psa 89:39 (89:40) Gij hebt het verbond van Uw knecht teniet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde.
Psa 89:40 (89:41) Gij hebt al zijn muren afgebroken; Gij hebt zijn vestingen verwoest.
Psa 89:41 (89:42) Allen, die langs de weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn buren is hij tot een smaad geweest.
Psa 89:42 (89:43) Gij hebt de rechterhand van zijn tegenstanders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd.
Psa 89:43 (89:44) Gij hebt ook de scherpte van zijn zwaard omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in de strijd.
Psa 89:44 (89:45) Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde neergestoten.
Psa 89:45 (89:46) Gij hebt de dagen van zijn jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela.

Psa 89:46 (89:47) Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur?
Psa 89:47 (89:48) Gedenk, bid ik U, hoe kort ons leven is; waarom zoudt Gij alle mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben?
Psa 89:48 (89:49) Welke levende zal de dood niet zien, zijn ziel bevrijden van het geweld van het dodenrijk? Sela.
Psa 89:49 (89:50) HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw?
Psa 89:50 (89:51) Gedenk, HEERE! aan de smaad van Uw knechten, hoe ik in mijn boezem draag de smaad van alle grote volken.
Psa 89:51 (89:52) Waarmee, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmee zij de voetstappen van Uw gezalfde smaden.
Psa 89:52 (89:53) Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen.

Psalm 90
Psa 90:1 Een gebed van Mozes, de man Gods.
HEERE! Gij zijt ons geweest een Toevlucht van geslacht tot geslacht.
Psa 90:2 Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht had, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.
Psa 90:3 Gij doet de mens weerkeren tot stof, en zegt: Keert weer, gij mensenkinderen!
Psa 90:4 Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als een nachtwake.
Psa 90:5 Gij overstroomt hen; zij zijn gelijk een slaap; in de morgenstond zijn zij gelijk het gras, dat verandert;
Psa 90:6 In de morgenstond bloeit het, en het verandert; des avonds wordt het afgesneden, en het verdort.
Psa 90:7 Want wij vergaan door Uw toorn; en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt.
Psa 90:8 Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht van Uw aanschijn.
Psa 90:9 Want al onze dagen zijn voorbijgegaan in Uw verbolgenheid; wij brengen onze jaren door als een gedachte.
Psa 90:10 Aangaande de dagen van onze jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet; want het wordt spoedig afgesneden, en wij vliegen daarheen.
Psa 90:11 Wie kent de kracht van Uw toorn en Uw verbolgenheid, overeenkomstig het ontzag dat U toekomt?
Psa 90:12 Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen.
Psa 90:13 Keer weer, HEERE! tot hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten.
Psa 90:14 Verzadig ons in de morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze dagen.
Psa 90:15 Verblijd ons naar de dagen, waarin Gij ons verdrukt hebt, naar de jaren, waarin wij het kwaad gezien hebben.
Psa 90:16 Laat Uw werk aan Uw knechten gezien worden, en Uw heerlijkheid over hun kinderen.
Psa 90:17 En de lieflijkheid van de HEERE, onze God, zij over ons; en bevestig Gij het werk van onze handen over ons, ja, het werk van onze handen, bevestig dat.

Psalm 91
Psa 91:1 Die in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, die zal vernachten in de schaduw van de Almachtige.
Psa 91:2 Ik zal tot de HEERE zeggen: Mijn Toevlucht en mijn Burcht! mijn God, op Wie ik vertrouw!
Psa 91:3 Want Hij zal u redden van de strik van de vogelvanger, van de zeer verderfelijke pest.
Psa 91:4 Hij zal u dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugels zult gij vertrouwen; Zijn waarheid is als het grote en het kleine schild.
Psa 91:5 Gij zult niet vrezen voor de schrik des nachts, voor de pijl, die des daags vliegt;
Psa 91:6 Voor de pest, die in de donkerheid wandelt; voor het verderf, dat op de middag verwoest.
Psa 91:7 Aan uw zijden zullen er duizend vallen, en tien duizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken.
Psa 91:8 Alleen zult gij het met uw ogen aanschouwen; en gij zult de vergelding van de goddelozen zien.
Psa 91:9 Want Gij, HEERE! zijt mijn Toeverlaat! De Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw Toevlucht;
Psa 91:10 U zal geen kwaad overkomen, en geen plaag zal uw tent naderen.
Psa 91:11
Want Hij zal Zijn engelen aangaande u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen.
Psa 91:12 Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot.
Psa 91:13 Op de felle leeuw en de adder zult gij treden, gij zult de jonge leeuw en de slang vertreden.
Psa 91:14 Omdat hij Mij zeer bemint, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen; Ik zal hem op een hoogte stellen, want hij kent Mijn Naam.
Psa 91:15 Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren; in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn. Ik zal hem er uittrekken, en zal hem verheerlijken.
Psa 91:16 Ik zal hem met lengte van dagen verzadigen, en Ik zal hem Mijn heil doen zien.

Psalm 92
Psa 92:1 Een psalm, een lied, op de sabbatdag.
(92:2) Het is goed, de HEERE te loven, en Uw Naam te zingen, o Allerhoogste!
Psa 92:2 (92:3) In de morgenstond Uw goedertierenheid te verkondigen, en Uw trouw in de nachten;
Psa 92:3 (92:4) Op het tiensnarig instrument en op de luit, met een voorbedacht lied op de harp.
Psa 92:4 (92:5) Want Gij hebt mij verblijd, HEERE! met Uw daden, ik zal juichen over de werken van Uw handen.
Psa 92:5 (92:6) O HEERE! hoe groot zijn Uw werken! zeer diep zijn Uw gedachten.
Psa 92:6 (92:7) Een onzinnige weet er niet van, en een dwaas verstaat dit niet:
Psa 92:7 (92:8) Dat de goddelozen groeien als het kruid, en al de werkers van ongerechtigheid bloeien, opdat zij tot in eeuwigheid verdelgd worden.
Psa 92:8 (92:9) Maar Gij zijt de Allerhoogste in eeuwigheid, de HEERE!
Psa 92:9 (92:10) Want zie, Uw vijanden, o HEERE! want zie, Uw vijanden zullen vergaan; al de werkers van ongerechtigheid zullen verstrooid worden.
Psa 92:10 (92:11) Maar Gij zult mijn hoorn verhogen, gelijk als van een eenhoorn; ik ben met verse olie overgoten.
Psa 92:11 (92:12) En mijn oog zal mijn verspieders aanschouwen; mijn oren zullen het horen, aangaande de boosdoeners, die tegen mij opstaan.
Psa 92:12 (92:13) De rechtvaardige zal bloeien als een palmboom; hij zal groeien als een ceder op de Libanon.
Psa 92:13 (92:14) Die in het huis des HEEREN geplant zijn, zullen groeien in de voorhoven van onze God.
Psa 92:14 (92:15) In de grijze ouderdom zullen zij nog vruchten dragen; zij zullen vet en groen zijn,
Psa 92:15 (92:16) Om te verkondigen, dat de HEERE rechtvaardig is; Hij is mijn Rots, en in Hem is geen onrecht.

Psalm 93
Psa 93:1 De HEERE regeert, Hij is met majesteit bekleed; de HEERE is bekleed, heeft Zich omgord met macht. Ook is de wereld bevestigd, zij zal niet wankelen.
Psa 93:2 Van toen af is Uw troon bevestigd, Gij zijt van eeuwigheid af.
Psa 93:3 De rivieren verheffen, o HEERE! de rivieren versterken hun bruisen; de rivieren verheffen hun golven.
Psa 93:4 Doch de HEERE in de hoogte is geweldiger dan het bruisen van grote wateren, dan de geweldige baren der zee.
Psa 93:5 Uw getuigenissen zijn zeer getrouw; de heiligheid is een sieraad van Uw huis, HEERE! tot lengte van dagen.

Psalm 94
Psa 94:1 O God der wrake! o HEERE, God der wrake! verschijn in Uw glans.
Psa 94:2 Gij, Rechter der aarde! verhef U; breng vergelding over de hovaardigen naar hun doen.
Psa 94:3 Hoe lang zullen de goddelozen, o HEERE! hoe lang zullen de goddelozen van vreugde opspringen?
Psa 94:4 Uitkramen? hard spreken? alle werkers der ongerechtigheid zich beroemen?
Psa 94:5 O HEERE! zij verbrijzelen Uw volk, en zij verdrukken Uw erfdeel.
Psa 94:6 De weduwe en de vreemdeling doden zij, en zij vermoorden de wezen.
Psa 94:7 En zeggen: De HEERE ziet het niet, en de God van Jakob merkt het niet.
Psa 94:8 Aanmerkt, gij onzinnigen onder het volk! en gij dwazen! wanneer zult gij verstandig worden?
Psa 94:9 Zou Hij, Die het oor plant, niet horen? zou Hij, Die het oog formeert, niet aanschouwen?
Psa 94:10 Zou Hij, Die de heidenen tuchtigt, niet straffen, Hij, Die de mens kennis leert?
Psa 94:11 De HEERE weet de gedachten van de mens, dat zij ijdelheid zijn.
Psa 94:12 Welgelukzalig is de man, o HEERE! die Gij tuchtigt, en die Gij leert uit Uw wet,
Psa 94:13 Om hem rust te geven van de kwade dagen; totdat de kuil voor de goddeloze gegraven wordt.
Psa 94:14 Want de HEERE zal Zijn volk niet begeven, en Hij zal Zijn erfenis niet verlaten.
Psa 94:15 Want het oordeel zal terugkeren tot de gerechtigheid; en alle oprechten van hart zullen het navolgen.
Psa 94:16 Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners? Wie zal zich voor mij stellen tegen de werkers van ongerechtigheid?
Psa 94:17 Als niet de HEERE mij een Hulp geweest was, mijn ziel had bijna in de stilte van het graf gewoond.
Psa 94:18 Toen ik zei: Mijn voet wankelt; Uw goedertierenheid, o HEERE! ondersteunde mij.
Psa 94:19 Toen mijn gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, hebben Uw vertroostingen mijn ziel verkwikt.
Psa 94:20 Zouden dan de machten der verdorvenheid, die onheil in verordeningen inkleden, U vergezellen?
Psa 94:21 Zij sluiten zich aaneen tegen de ziel van de rechtvaardige, en zij veroordelen onschuldig bloed.
Psa 94:22 Doch de HEERE is mij geweest tot een Hoog Vertrek, en mijn God tot een rots van mijn toevlucht.
Psa 94:23 En Hij zal hun ongerechtigheid op hen doen weerkeren, Hij zal hen in hun boosheid verdelgen; de HEERE, onze God, zal hen verdelgen.

Psalm 95
Psa 95:1 Komt, laat ons de HEERE vrolijk zingen; laat ons juichen de Rots van ons heil.
Psa 95:2 Laat ons Zijn aangezicht tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen met psalmen.
Psa 95:3 Want de HEERE is een groot God; ja, een groot Koning boven alle goden;
Psa 95:4 In Wiens hand de diepste plaatsen van de aarde zijn, en de hoogten der bergen zijn Zijne;
Psa 95:5 Van Wie ook de zee is, want Hij heeft ze gemaakt; en Zijn handen hebben het droge geformeerd.
Psa 95:6 Komt, laat ons aanbidden en neerbuigen; laat ons knielen voor de HEERE, Die ons gemaakt heeft.
Psa 95:7 Want Hij is onze God, en wij zijn het volk van Zijn weide, en de schapen van Zijn hand. Heden, zo gij Zijn stem hoort,
Psa 95:8 Verhardt uw hart niet, gelijk te Meriba, gelijk ten dage van Massa in de woestijn;
Psa 95:9 Waar Mij uw vaders verzochten, Mij beproefden, ook Mijn werk zagen.
Psa 95:10 Veertig jaren heb Ik verdriet gehad aan dit geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalend van hart, en zij kennen Mijn wegen niet.
Psa 95:11 Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Zo zij in Mijn rust zullen ingaan!

Psalm 96
Psa 96:1 Zingt de HEERE een nieuw lied; zingt de HEERE, gij ganse aarde!
Psa 96:2 Zingt de HEERE, looft Zijn Naam; boodschapt Zijn heil van dag tot dag.
Psa 96:3 Vertelt onder de heidenen Zijn eer, onder alle volken Zijn wonderen.
Psa 96:4 Want de HEERE is groot, en zeer te prijzen; Hij is vreselijk boven alle goden.
Psa 96:5 Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt.
Psa 96:6 Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, kracht en sieraad in Zijn heiligdom.
Psa 96:7 Geeft de HEERE, gij geslachten der volken! geeft de HEERE eer en macht.
Psa 96:8 Geeft de HEERE de eer van Zijn Naam; brengt offer, en komt in Zijn voorhoven.
Psa 96:9 Aanbidt de HEERE in de heerlijkheid van het heiligdom; beeft voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde.
Psa 96:10 Zegt onder de heidenen: De HEERE regeert; ook zal de wereld bevestigd worden, zij zal niet bewogen worden; Hij zal de volken richten in alle rechtmatigheid.
Psa 96:11 Dat de hemelen zich verblijden, en de aarde zich verheuge, dat de zee bruise met haar volheid.
Psa 96:12 Dat het veld jubele van vreugde met al wat er in is, dat dan al de bomen van het woud juichen.
Psa 96:13 Voor het aangezicht des HEEREN; want Hij komt, want Hij komt, om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten met gerechtigheid, en de volken met Zijn waarheid.

Psalm 97
Psa 97:1 De HEERE regeert, de aarde verheuge zich; dat veel eilanden zich verblijden.
Psa 97:2 Rondom Hem zijn wolken en donkerheid, gerechtigheid en gericht zijn de vastheid van Zijn troon.
Psa 97:3 Een vuur gaat voor Zijn aangezicht uit, en het steekt Zijn tegenstanders rondom in brand.
Psa 97:4 Zijn bliksems verlichten de wereld; het aardrijk ziet ze en het beeft.
Psa 97:5 De bergen smelten als was voor de HEERE, voor de HEERE der ganse aarde.
Psa 97:6 De hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid, en alle volken zien Zijn eer.
Psa 97:7 Beschaamd moeten wezen allen, die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen; buigt u neder voor Hem, alle gij goden!
Psa 97:8 Sion heeft gehoord, en het heeft zich verblijd, en de dochters van Juda hebben zich verheugd vanwege Uw oordelen, o HEERE!
Psa 97:9 Want Gij, HEERE! zijt de Allerhoogste over de gehele aarde; Gij zijt zeer hoog verheven boven alle goden.
Psa 97:10 Gij die de HEERE liefhebt, haat het kwade; Hij bewaart de zielen van Zijn gunstgenoten; Hij redt hen uit de hand der goddelozen.
Psa 97:11 Het licht is voor de rechtvaardige gezaaid, en vrolijkheid voor de oprechten van hart.
Psa 97:12 Gij rechtvaardigen! verblijdt u in de HEERE, en spreekt lof ter gedachtenis van Zijn heiligheid.

Psalm 98
Psa 98:1 Een psalm.
Zingt de HEERE een nieuw lied; want Hij heeft wonderen gedaan; Zijn rechterhand, en de arm van Zijn heiligheid, heeft Hem heil gegeven.
Psa 98:2 De HEERE heeft Zijn heil bekend gemaakt; Hij heeft Zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen van de heidenen.
Psa 98:3 Hij is gedachtig geweest aan Zijn goedertierenheid, en Zijn trouw aan het huis van Israel; en al de einden der aarde hebben gezien het heil van onze God.
Psa 98:4 Juicht de HEERE, gij ganse aarde! roept uit van vreugde, en zingt vrolijk, en psalmzingt.
Psa 98:5 Psalmzingt de HEERE met de harp, met de harp en met luid gezang,
Psa 98:6 Met trompetten en de klank van bazuinen; juicht voor het aangezicht van de HEERE, de Koning.
Psa 98:7 De zee bruise met haar volheid, de wereld met degenen, die daarin wonen.
Psa 98:8 Dat de rivieren met de handen klappen, de bergen tezamen zich verheugen,
Psa 98:9 Voor het aangezicht des HEEREN, want Hij komt, om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken in alle rechtmatigheid.

Psalm 99
Psa 99:1 De HEERE regeert, dat de volken beven; Hij zetelt tussen de cherubim; dat de aarde beve.
Psa 99:2 De HEERE is groot in Sion, en Hij is hoog boven alle volken.
Psa 99:3 Dat zij Uw grote en ontzaglijke Naam loven, die heilig is;
Psa 99:4 En de kracht van de Koning, die het recht liefheeft. Gij hebt rechtmatigheid gevestigd, Gij hebt recht en gerechtigheid gedaan in Jakob.
Psa 99:5 Verheft de HEERE, onze God, en buigt u neer voor de voetbank van Zijn voeten; Hij is heilig!
Psa 99:6 Mozes en Aäron waren onder Zijn priesters, en Samuël onder hen, die Zijn Naam aanriepen; zij riepen tot de HEERE, en Hij verhoorde hen.
Psa 99:7 Hij sprak tot hen in een wolkkolom; zij hebben Zijn getuigenissen onderhouden, en de inzettingen, die Hij hun gegeven had.
Psa 99:8 O HEERE, onze God! Gij hebt hen verhoord, Gij zijt hun geweest een vergevend God, hoewel wraak doende over hun daden.
Psa 99:9 Verheft de HEERE, onze God, en buigt u voor de berg van Zijn heiligheid; want de HEERE, onze God, is heilig.

Psalm 100
Psa 100:1 Een lofzang.
Gij ganse aarde! juicht de HEERE.
Psa 100:2 Dient de HEERE met blijdschap, komt voor Zijn aangezicht met vrolijk gezang.
Psa 100:3 Weet, dat de HEERE is God; Hij heeft ons gemaakt -en niet wij-, Zijn volk en de schapen van Zijn weide.
Psa 100:4 Gaat in tot Zijn poorten met lof, in Zijn voorhoven met lofgezang; looft Hem, prijst Zijn Naam.
Psa 100:5 Want de HEERE is goed; Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid, en Zijn trouw van geslacht tot geslacht.



 naar Psalm 101 e.v.


53:1 Machalath: muzieknotatie
54:1 Neginoth z aant Psa 4:1
55:1 Neginoth z aant Psa 4:1
55:20 hij: de valse vriend uit vers 14
56:1 op Jonath Elem Rechokim: (op de melodie van:) "o, stille duif in de verte" (?)
57:1 Al-tascheth: (op de wijs van het lied): "verderf niet"
57:9 mijn eer, d.w.z. mijn ziel
58:1 Al-tascheth: zie aant 57:1
58:9 de doornstruik werd als brandstof gebruikt voor het vuur om vlees te braden in een kookpot
59:1 Al-tascheth: zie aant 57:1
60:1 Schusan Eduth: (op de melodie van:) "de lelie der getuigenis"
61:1 Neginoth z aant Psa 4:1
62:1 Jeduthun z Psa 39:1
67:1 Neginoth z aant Psa 4:1
68:15 hier is de LXX(Septuagint)-vertaling gevolgd
69:1 Schoschannim z aant Psa 45:1
Psa 74:13 en 14 Met de Leviathan wordt gedoeld op de (leger)macht van Egypte tijdens de Exodus
75:1 Al-tascheth z aant 57:1
76:1 Psa 76:1 Neginoth z aant Psa 4:1
Psa 76:4 bergen zijn vaak het beeld van grote (konink)rijken; zie bv Jes 41:15
80:1 Schosannim , zie aant 45:1
81:1 Gittith, z aant 8:1
84:1 Gittith: z aant 8:1
Psa 88:1 Machalath Leannoth: in mineur(?)